Bedrijfseconomie herhaling

Quiz
  • Ga naar de LessenUp-app en maak de volgende quiz.

Succes
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
BedrijfseconomieMBOStudiejaar 3

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

Onderdelen in deze les

Quiz
  • Ga naar de LessenUp-app en maak de volgende quiz.

Succes

Slide 1 - Tekstslide

Het hefboomeffect is
A
Rentemarge X hefboomfactor
B
(RTV-RVV) x GVV/GEV
C
REVvb-RTV
D
Alle drie de antwoorden zijn goed

Slide 2 - Quizvraag

Het vreemd vermogen is 100.000 en het eigen vermogen is 100.000. Kan er een hefboomeffect zijn?
A
Nee, want de hefboomfactor is 1.
B
Ja, als de rentemarge 0 is.
C
Ja, als de rentemarge positief is.
D
Ja, als de rentemarge positief of negatief is.

Slide 3 - Quizvraag

Operationele Cashflow
A
Winst voor belasting plus afschrijving
B
Winst voor belasting min afschrijvingen
C
Winst na belasting plus afschrijvingen
D
Winst na belasting min afschrijvingen

Slide 4 - Quizvraag

Het eigen vermogen op 1 januari is 100.000. Het eigen vermogen op 31 december is 200.000. Hoeveel is het gemiddeld eigen vermogen.
A
100.000
B
150.000
C
160.000
D
200.000

Slide 5 - Quizvraag

Het verschil tussen de omzet en de inkoopwaarde van de omzet is
A
Brutowinstmarge
B
IVIB (Inkomen voor Interest en belasting)
C
Brutowinst
D
Nettowinst

Slide 6 - Quizvraag

Welk kengetal zegt iets over de mate van aflossen van kortlopende schulden?
A
Liquiditeitskengetal
B
Voorraadkengetal
C
Solvabiliteitskengetal
D
Rentabiliteitskengetal

Slide 7 - Quizvraag

De REV voor belasting is 15%
De RVV is 6%
De RTV voor belasting is 12%
Hier is sprake van:
A
een positief hefboomeffect
B
een negatief hefboomeffect
C
geen hefboomeffect

Slide 8 - Quizvraag

RTV = 10%
RVV =6%
Hier is sprake van een ?

A
Positief hefboomeffect
B
Negatief hefboomeffect
C
Dat kan ik niet weten

Slide 9 - Quizvraag

Een 7% banklening valt in de liquiditeitsbalans onder
A
Vast activa
B
Kort vreemd vermogen
C
Lang vreemd vermogen
D
Eigen vermogen

Slide 10 - Quizvraag

De vlottende activa zijn 100.000; De voorraden zijn: 50.000. De kortlopende schulden zijn 50.000. Hoeveel is de current ratio.
A
50.000
B
2
C
1
D
0

Slide 11 - Quizvraag

Afschrijvingen machines komt je tegen op zowel een liquiditeitsbegroting als op een resutatenrekening
A
Klopt
B
Klopt niet, afschrijvingen machines kom je alleen op een resultatenrekening tegen.
C
Klopt niet, afschrijvingen machines kom je alleen op een liquiditeitsbegroting tegen.
D
Klopt niet, afschrijvingen machines kom je op zowel de resultatenrekening als de liquiditeitsbegroting tegen.

Slide 12 - Quizvraag

Wat is een liquiditeitsbegroting
A
Overzicht van kosten en uitgaven
B
Overzicht van bezittingen en schulden
C
Overzicht van inkomsten en uitgaven
D
Overzicht van omzet en kosten

Slide 13 - Quizvraag

Welk kengetal bereken ik met de netto winst en eigen vermogen?
A
Liquiditeitskengetal
B
Voorraadkengetal
C
Solvabiliteitskengetal
D
Rentabiliteitskengetal

Slide 14 - Quizvraag

Door bedrijfsvergelijking krijg je beter inzicht in
A
de liquiditeitsbegroting ten opzichte van anderen.
B
de liquiditeitskengetallen over verschillende jaren.
C
De invloed van krediettermijnen op de liquiditeit
D
de prestaties van je eigen onderneming ten opzichte van de branche

Slide 15 - Quizvraag

Het netto werkkapitaal is
A
Vlottende activa - Vlottende passiva
B
Vlottende activa / Vlottende passiva
C
Vreemd vermogen / totaal vermogen
D
(Vlottende activa - voorraden)/ Vlottende passiva

Slide 16 - Quizvraag

Wat staat niet op de liquiditeitsbegroting?
A
Inkomsten
B
Afschrijvingskosten
C
BTW
D
Betaalde interest

Slide 17 - Quizvraag

Het dept ratio is gedaald van 0,80 naar 0,72
Beoordeel deze daling:
A
De solvabiliteit is gestegen
B
De solvabiliteit is gedaald
C
De liquiditeit is gestegen
D
De liquiditeit is gedaald

Slide 18 - Quizvraag

De verkopen op rekening bedragen in het eerste kwartaal van 2022: 300.000 euro. De krediettermijn is 2 maanden. Hoeveel ontvang je in het eerste kwartaal.
A
Het saldo debiteuren per 31 december 2021 + 200.000 euro
B
Het saldo crediteuren per 31 december 2021 + 200.000 euro
C
Het saldo debiteuren per 31 december 2021 + 100.000 euro
D
Het saldo crediteuren per 31 december 2021 + 200.000 euro

Slide 19 - Quizvraag

Wat zegt een omzetsnelheid over een bepaald artikel?
A
Hoe vaak de gehele voorraad wordt verkocht
B
Hoe vaak de gemiddelde voorraad wordt verkocht
C
Hoe snel we het geld binnen krijgen van de omzet.
D
Hoe snel we winst maken op basis van de omzet

Slide 20 - Quizvraag