Standaard Nederlands, dialecten en straattaal

Standaard Nederlands, Dialecten en straattaal.
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 4 videos.

Onderdelen in deze les

Standaard Nederlands, Dialecten en straattaal.

Slide 1 - Tekstslide


Welkom allemaal! Fijn dat jullie er zijn!
Hier:

  • is het rustig en gaan we met respect met elkaar om.
  • staat de telefoon op stil en zit hij in je tas of zak.
  • heb je geen kauwbare dingen in je mond.
  • is iedereen nuttig bezig (nee, spelletjes spelen en praten zijn geen nuttige bezigheden).

Slide 2 - Tekstslide

Lesdoel
Aan het einde van de les kun je het verschil herkennen tussen Standaardnederlands,  streektalen/dialecten en straattaal.


Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Video

Taalvariatie
We hebben gezien dat er variatie is tussen talen, maar ook binnen een taal is er veel variatie. Dit is in de vorm van accenten en dialecten. Pas in de 16e eeuw werd de taal gestandaardiseerd, daarvoor werd in elke streek een eigen dialect gesproken. Na de 16e eeuw werden er afspraken gemaakt over de standaard taal.

Tot de jaren 70 werd deze standaardtaal het Algemeen Beschaafd Nederlands (ABN) genoemd, maar deze naam werd veranderd. Veel mensen spreken namelijk geen echt ABN en dat zou dan betekenen dat je niet beschaafd was. De nieuwe naam werd Standaardnederlands.

De dialecten en accenten bleven. Zo kent iedere regio nog zijn eigen dialecten en accenten. Dialecten en accenten zijn beide verschillend. Zo zijn dialecten een taalvariatie op het Standaardnederlands die streekgebonden zijn. Accenten daarentegen zijn enkel een klankvariatie op het Standaardnederlands.

Straattaal is weer iets nieuws en komt door invloeden van andere talen en culturen.


Slide 5 - Tekstslide

Vertaal naar het standaard Nederlands!

Slide 6 - Tekstslide

'Hebben alle vogels nesten begonnen behalve ik en jij, waar wachten we nog op?'

Slide 7 - Tekstslide

Standaardnederlands
Het Nederlands dat als correct taalgebruik wordt gezien.

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Video

Welke dialectwoorden
ken je?

Slide 10 - Woordweb

Dialect
- Streektaal: de taal van een 
bepaalde streek of plaats, die anders
 is dan de Standaard
- Wordt mondeling overgedragen
- Wordt steeds minder gesproken

Bijvoorbeeld: Zeeuws, Brabants, Limburgs, Utrechts, Gronings



Slide 11 - Tekstslide

Drie kenmerken taal in plaats van dialect
:
- Het dialect moet een eigen ontwikkeling hebben gehad
- Er moeten voldoende verschillen zijn tussen het dialect en de standaardtaal
- Het dialect moet door een aanzienlijke maatschappelijke en culturele groep gedragen worden

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Video

Slide 14 - Video

Straattaal
Straattaal is ontstaan als jongerentaal in de grote steden. Iedere plaats kent zijn eigen varianten. De taal is een mengsel van verschillende talen, waaronder Engels, Nederlands, Marokkaans, Turks, Papiaments en nog meer talen.

Slide 15 - Tekstslide

Waarom spreken jongeren straattaal?
  • Het is een codetaal.     
  • Het zorgt voor verbondenheid, maar kan ook mensen uitsluiten.
  • Je toont bij welke groep je sociaal en geografisch hoort.
  • Leuke manier om met taal te spelen-> straattaal kent geen regels ->       heeft een hoog 'do it yourself' gehalte.
  • Boodschap hoeft niet letterlijk onder woorden                                                 gebracht te worden -> én toch is het verband/                                                       de relatie helder.

Slide 16 - Tekstslide

Wat betekent het woord 'wakka'?
#straattaal
A
lopen
B
liedje van Shakira
C
danspas
D
high five

Slide 17 - Quizvraag

Wat betekent het woord 'agga'?
#straattaal
A
Den Haag
B
vreemdgaan
C
stoer lopen
D
sneaker

Slide 18 - Quizvraag

'Vriend' in straattaal is?
A
Sahbi
B
Habibi
C
Mattie
D
Yemmesh

Slide 19 - Quizvraag

Wat betekent het woord 'planga'?
#straattaal
A
blanke man
B
bril
C
gaspedaal
D
snel rijden

Slide 20 - Quizvraag

Schooltaal

* Schooltaal is een andere 'taal' dan spreektaal/straattaal. Denk aan woorden als: 
noteren, formuleren, argument, limiet, paragraaf, citeren


Slide 21 - Tekstslide

Fijne dag allemaal 

Slide 22 - Tekstslide