§11 Werkwoordsvormen en werkwoordstijden

• Nederlands
• Middelbare school
• havo, vwo
• Leerjaar 1

Werkwoordsvormen en werkwoordstijden 

Deze les

Huiswerkcontrole vorige les.

Vragen over het huiswerk?

Uitleg werkwoordsvormen en werkwoordstijden

Aan de slag

Zijn er vragen/opmerkingen over het huiswerk?

Lesdoel

Aan het einde van de les:

- kan je de verschillende werkwoordsvormen herkennen en benoemen

-  kan je de verschillende werkwoordstijden herkennen en benoemen

Werkwoordsvormen en -tijden

Werkwoordspelling 

Werkwoordsvormen
(leer deze vormen uit je hoofd!)

- Infinitief (inf) --> zitten

- Persoonsvorm tegenwoordige tijd (PVTT) --> ik zit, hij zit, wij zitten

- Persoonsvorm verleden tijd (PVVT) --> zat, zaten

- Voltooid deelwoord (VD) --> gezeten

- Onvoltooid deelwoord (OD) --> zittend

- Bijvoeglijk naamwoord (BN) --> zittende jongen

Werkwoordspelling 

Werkwoordstijden
(je moet ook de afkortingen kennen!)

- Onvoltooid tegenwoordige tijd (OTT): Iris loopt naar school.

- Voltooid tegenwoordige tijd (VTT): Iris is naar school gelopen.

- Onvoltooid verleden tijd (OVT): Iris liep naar school.

- Voltooid verleden tijd (VVT): Iris was naar school gelopen.

Zullen we kijken of je het snapt?

Ik schreef een liefdesbrief.

1. ott
2. ovt
3. vtt
4. vvt

Peter heeft huiswerk gemaakt.

1. OVT
2. OTT
3. VTT
4. VVT

Peter maakte huiswerk.

1. OVT
2. OTT
3. VTT
4. VVT

Ik schrijf een brief

1. ott
2. vttt
3. vtt
4. vvt

Het sneeuwde zaterdag urenlang.

1. ott
2. ovt
3. vtt
4. vvt

Hij wordt door haar geslagen

1. ovt
2. vtt
3. vvt
4. ott

Dat had ze nog niet eerder gedaan.

1. ott
2. ovt
3. vtt
4. vvt

Tijdens de studiereis zullen we een bezoek brengen aan het museum.

1. ott
2. ovtt
3. vtt
4. ottt

Aan de slag

Paragraaf 11: maken opdracht 2, 3 en 6

Verminderde opdrachten: 2, 3 en 6

Klaar? Nakijken en daarna oefenen in de online trainer