Goede Leven H8

We hadden het over ethiek...
  • Verschillende theorieën over het goede handelen
  • Meta-ethiek: nadenken over normatieve structuren
  • Het probleem van macht
1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
FilosofieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5,6

In deze les zitten 17 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 80 min

Onderdelen in deze les

We hadden het over ethiek...
  • Verschillende theorieën over het goede handelen
  • Meta-ethiek: nadenken over normatieve structuren
  • Het probleem van macht

Slide 1 - Tekstslide

Het goede leven en instituties
  1. Wat is een institutie?
  2. Hoe beïnvloeden ze het goede leven?
  3. Kritiek van Marx
  4. Kritiek van Foucault
  5. Kritiek van Habermas
  6. De vrije markt als institutie: twee modellen

Slide 2 - Tekstslide

1. Wat is een institutie?
Een (openbare) instelling die begrenzend en structurerend is voor bepaald economisch, sociaal of politiek gedrag. 

Harde insitituties: tastbaar aanwijsbaar, met vaak een duidelijk machtspunt. (Bijvoorbeeld: gezin, school, staat, rechtbank)
Zachte instituties: bepaalde gebruiken, of conventies.
(Bijvoorbeeld: de moraal, gezamenlijke gewoonten, de ongeschreven regels)

Slide 3 - Tekstslide

2. Invloed van instituties
Instituties...
  • ...leggen beperkingen op.
  • ...bieden mogelijkheden.
  • ...dragen normen en waarden over.
  • ...vormen samen de burgerlijke maatschappij. (Hegel)

Hoe werken ze samen?
Hoe zouden ze alsnog een bedreiging voor het goede leven kunnen vormen?

Slide 4 - Tekstslide

3. Marx' kritiek op instituties
  • Instituties verstevigen de positie van de bourgeoisie
  • Recht en staatsmacht zijn uitdrukking van klassenbelang en dragen bij aan 'vals bewustzijn'. 

Bovenbouw: religie, wetenschap, kunst, moraal, instituties
Onderbouw: productiemiddelen, kapitaal, arbeidsdeling

"Het moderne staatsapparaat is slechts een comité, dat de gemeenschappelijke zaken van de gehele bourgeoisieklasse beheert."

Slide 5 - Tekstslide

3. Marx' kritiek op instituties


Wat levert het op om te zeggen dat de staat niets anders is dan de verdediging van bepaalde economische belangen? 

Slide 6 - Tekstslide

4. Foucault's kritiek op instituties
  • Macht is vaker niet dan wel een duidelijk zichtbare 'hand van boven'. 
  • In alle collectieve organisaties onderwerpt het individu zich onbewust aan machtsuitoefening, als een vorm van normalisering en disciplinering. 
  • Het panopticon als model voor de samenleving. 

Slide 7 - Tekstslide

4. Foucault's kritiek op instituties


Doet Foucault met zijn nadruk op disciplinerende macht en onderdrukking wel recht aan de positieve kracht van instituties?

Slide 8 - Tekstslide

5. Habermas' kritiek op instituties
Positief beeld van modernisering als rationaliseringsproces, ontworsteling van mythische en religieuze wereldbeelden. 

3 types rationaliteit: 
  1. cognitief-instrumenteel
  2. moreel-praktisch (communicatief)
  3. esthetisch-praktisch (communicatief)

Slide 9 - Tekstslide

5. Habermas' kritiek op instituties
Leefwereld: sfeer waarin mensen in vrijheid met elkaar ideeën vormen over het goede leven, moreel-praktisch en esthetisch-praktisch. Sfeer van het communicatieve handelen, of publieke sfeer

Kolonisering van de leefwereld: instituties als de staat of de markt dringen, vaak op subtiele wijze, de leefwereld binnen en zetten deze naar hun hand, met als direct gevolg dat er nauwelijks nog kritiek op de betreffende instituties kan worden gevormd. 

Slide 10 - Tekstslide

5. Habermas' kritiek op instituties


Nu de media in rap tempo commercialiseren en er vooral veel geld verdiend wordt met plat vermaak en click bait, kan er dan nog wel vrij debat plaatsvinden?  

Slide 11 - Tekstslide

6. Vrije markt: twee modellen
Wat gebeurt er na de kritiek?
Jaren '60/'70: staat vormt zich als sociale verzorgingsstaat
Jaren '80/'90: opnieuw vermarkting
  • Opkomst yuppencultuur
  • Nadruk op kwantitatieve prestatiedoelstelling en efficiëntie
  • Privatisering van publieke instellingen
  • Banken creëren aandeelhouderswaarde, dus winstmaximalisatie ipv dienstverlening

Slide 12 - Tekstslide

6. Vrije markt: twee modellen
  • Onderwijs moet gaan concurreren op basis van leerlingaantal en prestaties
  • Rendementsdenken komt op de voorgrond te staan en bestaansreden van allerlei sociale organisaties raakt op de achtergrond
  • 'Productie', 'consumptie' en 'concurrentie' worden leidende begrippen voor allerlei instituties
  • Bonuscultuur leidt tot perverse prikkels
  • Competitie: de beste, goedkoopste, meest efficiënte aanbieder 'wint'

Slide 13 - Tekstslide

6. Vrije markt: twee modellen
Angelsaksisch model (Amerikaans)
  • Aandeelhouderskapitalisme (shareholders)
  • Onderneming is privébezit
  • Werknemers zijn ingehuurde krachten tbv winstmaximalisatie
  • Top-downstructuur
  • Zoveel mogelijk verdienen op korte termijn
  • Accent op recht (smartegeldencultuur), morele inspiratie buiten het bedrijf (filantropie)

Slide 14 - Tekstslide

6. Vrije markt: twee modellen
Rijnlandse model (Europeaans)
  • 'Belanghebbendenkapitalisme' (stakeholders)
  • Onderneming als een gemeenschap
  • Werknemers zijn medewerkers, kunnen niet zomaar ontslagen worden
  • Medezeggenschap en overleg
  • Gezonde bedrijfsvoering op lange termijn
  • Accent op gedeelde moraal, juist veel overleg om elkaar met waardigheid te behandelen

Slide 15 - Tekstslide

Leesvragen (1)
'Het Goede Leven en de Vrije Markt', hoofdstuk 8, pp. 205-22
  • Formuleer in eigen woorden de kritiek van Marx op instituties. Maak daarbij gebruik van de termen onderbouw, bovenbouw, bourgeoisie,
    klassenbelang en vals bewustzijn. 
  • Formuleer in eigen woorden de kritiek van Foucault op instituties. Maak daarbij gebruik van de termen macht, onderdrukking, normalisering en disciplinering

Slide 16 - Tekstslide

Leesvragen (2)
  • Formuleer in eigen woorden de kritiek van Habermas op modernisering aan de hand van het onderscheid tussen cognitieve en communicatieve rationaliteit. 
  • Wat bedoelt Habermas met de uitspraak dat de leefwereld wordt gekoloniseerd door bureaucratische en economische systemen?
  • Wat is het verschil tussen het Angelsaksische en het Rijnlandse model van de vrije markt? Leg hierbij de verschillen in bedrijfscultuur uit aan de hand van (1) het onderscheid tussen recht en moraal en (2) het onderscheid tussen stakeholder- en shareholder-capitalism

Slide 17 - Tekstslide