4V 2.1 cellen leven samen - leerdoelen

H2 Cellen en leven
1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 4

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

H2 Cellen en leven

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

2.1 leerdoelen
Ik kan


  • toelichten welke organisatieniveaus er zijn en voorbeelden hiervan herkennen.
  • uitleggen wat een emergente eigenschap is
  • aan de hand van het voorbeeld diabetes meer vertellen over het oplossen van problemen met niet-functionerende cellen
  • uitleggen hoe actieve cellen in weefsels functioneren

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

succescriteria
  • je kunt de definitie van de volgende begrippen uitleggen: moleculen, cellen, organisme, organisatieniveau, organel, populatie, levensgemeenschap, ecosysteem, systeem Aarde, emergente eigenschap, levenskenmerken, transplantatie, stamcellen, celdifferentiatie, verhouding oppervlak/ inhoud, weefselvloeistof
  • je kunt de de leerdoelen aan een ander uitleggen
  • je kunt de (examen)vragen over dit onderwerp goed (bijna foutloos) maken
  • je weet welke binas-tabellen bij het onderwerp horen en informatie uit deze tabellen halen en gebruiken

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Ik kan toelichten welke organisatieniveaus er zijn en voorbeelden hiervan herkennen.

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

de organisatieniveaus 
molecuul Een structuur die bestaat uit meerdere atomen en met alle eigenschappen van die bepaalde stof.








organel Een onderdeel van de cel met een bepaalde taak.
cel De functionele basiseenheid van elk organisme. Een cel bevat cytoplasma, erfelijk materiaal en is omringd door een membraan.
weefsel Een groep cellen met dezelfde bouw en functie.
orgaan Verschillende weefsels die samenwerken aan een bepaalde taak.
orgaanstelsel Diverse organen die samen een bepaalde taak hebben.
organisme Een levend wezen, zoals jij, een hond en de zonnebloem in de tuin.
populatie Een groep organismen van dezelfde soort in een bepaald gebied. Alle organismen met vergelijkbare eigenschappen die zich onderling kunnen voortplanten en vruchtbare nakomelingen kunnen krijgen, horen tot dezelfde soort.
levensgemeenschap Alle organismen (die onderlinge relaties hebben) in een bepaald gebied.
ecosysteem Een begrensd gebied waarin organismen met elkaar en met de levenloze natuur relaties hebben.
systeem Aarde Een dynamisch systeem gevormd door alle fysische, chemische en biologische processen op aarde en hun onderlinge interacties.

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Je hebt je been gebroken. Op welk organisatieniveau bevindt zich deze aandoening?
A
cel
B
weefsel
C
orgaan
D
orgaanstelsel

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Je buurman heeft leukemie (kanker in het rode beenmerg). Op welke organisatieniveau bevindt zich deze ziekte?
A
cel
B
weefsel
C
orgaan
D
orgaanstelsel

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Noem alle levenskenmerken.

Slide 9 - Woordweb

beweging
groei
voortplanting
stofwisseling (ademhaling, uitscheiding, voeding)
reageren op prikkels

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Op welke organisatieniveau vindt de ACTIVITEIT IN GROTE LETTERS plaats?
Gezondheidsmedewerkers VERTELLEN DE MENSEN UIT EEN DORP hoe je ebola kunt voorkomen.
A
organisme
B
populatie
C
ecosysteem
D
cel

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Op welke organisatieniveau vindt de ACTIVITEIT IN GROTE LETTERS plaats?

EEN KLEURSTOF GEEFT KLEUR aan de witte bloedcellen in een bloedpreparaat.
A
molecuul
B
cel
C
weefsel
D
organel

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Op welke organisatieniveau vindt de ACTIVITEIT IN GROTE LETTERS plaats?

Apen brengen mogelijk het ebolavirus over. DE INWONERS VAN EEN DORP VERJAGEN ALLE APEN UIT DE OMGEVING.
A
organisme
B
populatie
C
ecosysteem
D
systeem aarde

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Ik kan uitleggen wat een emergente eigenschap is

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een emergente eigenschap? Geef eerst een uitleg en daarna een voorbeeld.

Slide 15 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Is de MET GROTE LETTERS AANGEGEVEN eigenschap emergent?
Moleculen water zijn opgebouwd uit waterstof- en zuurstofatomen. Bij 20 graden Celcius zijn beiden gasvormig. WATER ZELF IS VLOEIBAAR BIJ DEZE TEMPERATUUR.
A
dit is een emergente eigenschap
B
dit is geen emergente eigenschap

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Is de MET GROTE LETTERS AANGEGEVEN eigenschap emergent?

Door de toestroom van verse lucht ontstaat ZUURSTOFRIJK BLOED in de longen.
A
dit is een emergente eigenschap
B
dit is geen emergente eigenschap

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Ik kan aan de hand van het voorbeeld diabetes meer vertellen over het oplossen van problemen met niet-functionerende cellen

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Naast een orgaantransplantatie is bij diabetes type 1 ook een stamcelbehandeling eventueel mogelijk.

Leg uit waarom juist stamcellen geschikt zouden kunnen zijn om diabetes type 1 te genezen.

Tip 1: leg de puntwoorden uit (stamcellen/ diabetes type 1).
Tip 2: controleer je antwoord, heb je echt een uitleg gegeven?

Slide 20 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Binas 80A.
In hoeverre kan een stamcel uit jouw rode beenmerg zich nog differentiëren? Is deze toti-/ pluri-/ multi- of unipotent?
A
totipotent
B
pluripotent
C
multipotent
D
unipotent

Slide 22 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Ik kan uitleggen hoe actieve cellen in weefsels functioneren

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

juist of onjuist
gedifferentieerde cellen onderscheiden zich van elkaar door de verschillende eiwitten die ze maken
A
juist
B
onjuist

Slide 24 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke lichaamsvloeistof staat in direct contact met alle cellen.
A
bloed
B
lymfe
C
weefselvloeistof

Slide 25 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Pinguïns komen voor in heel koude, maar ook in gematigde streken. Verklaar dat een keizerspinguïn (110 cm) op de ijskoude Zuidpool kan overleven en een zwartvoetpinguïn (65 cm) met een gelijk vetpercentage niet.

Slide 26 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Maak de oefening op de volgende dia

Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 28 - Link

Deze slide heeft geen instructies