uitleg meervoud en schrijf oefening

Nederlands leren is een eitje



Get your folder out, your notebook and a pen
Pak je map, je schrift en een pen
1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 90 min

Onderdelen in deze les

Nederlands leren is een eitje



Get your folder out, your notebook and a pen
Pak je map, je schrift en een pen

Slide 1 - Tekstslide

Inquiry question (lesdoel)
Hoe maak je het meervoud? En hoe ga je van het meervoud terug naar het enkelvoud?
How do you create the plural? And how do you go back to singular?

Slide 2 - Tekstslide

Wat doen we vandaag?
Hand in your homework
Lever je huiswerk in
(not done? - comment in MB and Isams)
meervoud uitleg-plural explanation
meervoud quiz
Pauze
email schrijven oefening

Slide 3 - Tekstslide

Het meervoud (the plural)
Most nouns (zelfstandig naamwoord) have a plural. Not all nouns.
de stoel-de stoelen
de tafel-de tafels
de avocado-de avocado's
de koffie
de melk

Slide 4 - Tekstslide

Plural with -en/meervoud met -en
Let op: na een woord met een korte klinker moet je een medeklinker toevoegen:
Be careful:
after a word with a short vowel you have to add a consonant:
de bal-de ballen (en niet: de balen)
de man-de mannen (en niet: de manen)
het bos-de bossen

Slide 5 - Tekstslide

Plural with -en/meervoud met -en
Woorden met een lange klinker verliezen een klinker in het meervoud. Words with a long vowel that end with 1 consonant loose one of the vowels:
de straat – de straten
het meer – de meren
de boot – de boten
de minuut – de minuten


Slide 6 - Tekstslide

Meervoud met -s/Plural with -s
Woorden die eindigen met -e, -el, -en, -er, -em and -ie krijgen een -s
After words that end with: -e, -el, -en, -er, -em and -ie  you add an -s:
Hotel-hotels
varken-varkens
uitzonderingen/exceptions:
kind - kinderen, blad - bladeren, ei - eieren, lied - liederen


Slide 7 - Tekstslide

Woorden met -s in het meervoud
Woorden die eindigen op een klinker (behalve -e, é, en -ee) krijgen 's. Words that end with a vowel get 's:
  -a: de opa – de opa’s
  -i: de taxi – de taxi’s
  -o: de auto – de auto’s
  -u: de paraplu – de paraplu’s
  -y: de baby – de baby’s

Slide 8 - Tekstslide

Maak de zin meervoud
Put the sentence in the plural
Hoe doe je dat? How do you do this?
1 onderwerp meervoud-turn subject into plural
2 maak het werkwoord meervoud-change the verb into a plural form:
De moeder leest een boek. 
De moeders lezen een boek.


Slide 9 - Tekstslide

Het kind loopt naar huis. (meervoud?)
Hij koopt een boek. (meervoud?)

Van meervoud naar enkelvoud:
De mannen komen naar school.
De fietsen zijn weg.


Slide 10 - Tekstslide

Alle zelfst nw krijgen de in het meervoud

All nouns get “de” as the article in the plural:

de jongen – de jongens
het meisje – de meisjes
het konijn-de konijnen 

Slide 11 - Tekstslide

Quiz-plural of nouns

Slide 12 - Tekstslide

Wat is het meervoud van tafel?
A
tafel's
B
tafels
C
tafelen

Slide 13 - Quizvraag

Wat is het meervoud van vakantie?
A
Vakantie's
B
Vakanties
C
Vakantieën

Slide 14 - Quizvraag

Wat is het meervoud van taxi?
A
Taxi's
B
Taxiën
C
Taxis
D
taxies

Slide 15 - Quizvraag

Wat is het meervoud van kaas?
A
Kasen
B
Kazen
C
kaas's
D
kaasen

Slide 16 - Quizvraag

Wat is het meervoud van druif?
A
Druifen
B
Druifs
C
Druiven

Slide 17 - Quizvraag

Wat is het meervoud van boot?
A
boots
B
boten
C
botten
D
booten

Slide 18 - Quizvraag

zet in het meervoud (plural);
De tafel is van hout


A
de houten tafel
B
De tafels zijn van hout.
C
De tafelen zijn van hout gemaakt.
D
het tafels is van hout.

Slide 19 - Quizvraag

Zet in het enkelvoud (singular);

De meisjes spreken geen Nederlands.
A
De meisje spreken geen Nederlands.
B
Het meisjes spreekt geen Nederlands.
C
Het meisje spreekt geen Nederlands.
D
Het meisje is niet Nederlands.

Slide 20 - Quizvraag

Ik kan een zelfstandig naamwoord in het meervoud zetten en weer terug.
I can put a noun into the plural and back.
😒🙁😐🙂😃

Slide 21 - Poll

Maak enkelvoud:
De jongens schrijven in het schrift.

Slide 22 - Open vraag

Maak meervoud:
De moeder komt naar huis.

Slide 23 - Open vraag

Slide 24 - Tekstslide

een e-mail schrijven 


Hoe doe je dat?

Slide 25 - Tekstslide

Slide 26 - Tekstslide

Een e-mail is een digitale brief.
onderwerp:
Dit is een deel van je email.
De lezer (reader) kan heel snel zien (see) waar jouw brief of email over gaat.

Slide 27 - Tekstslide

het e-mailadres
Het apenstaartje is heel belangrijk (important) in het e-mailadres 
n.trap@aics.espritscholen.nl
keessmit@gmail.com
snellejelle@nike.nl

Slide 28 - Tekstslide

Een e-mail is een digitale brief.

  1. Je begint met de aanhef (salutation)
  2. Dan komt de boodschap (middenstuk or main part)
  3. Daarna sluit je af (eind or ending)

Slide 29 - Tekstslide

Informeel
1. Beste Ahmad, of Hoi/Hallo Sidra, of Lieve mama,
Hoe gaat het met jou?
2 De boodschap (main message)
Kom je naar mijn verjaardag?
Het is op vrijdag 15 november om 20.00 uur. 
3 Groetjes, Dikke kus, Veel liefs, Tot dan,
Vergeet je eigen naam niet!

Slide 30 - Tekstslide

Task: schrijf een email 
Write an email. 
 1 Lees de 3 emails (copy, Fros van der Maden blz 31)
Read the 3 emails.
2 Kies 1 email. Schrijf een antwoord. Choose 1 email and write an answer. 
3 Schrijf op papier of stuur een email naar Mrs Trap
Write on paper or sent and email to Mrs Trap

Slide 31 - Tekstslide

Slide 32 - Tekstslide