2KB2 2 maart

WELKOM
3 Kader
Welkom 2KB2

1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

In deze les zitten 20 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

WELKOM
3 Kader
Welkom 2KB2

Slide 1 - Tekstslide

 2KB2 De les start over twee minuten !
- Mobiel in de bak
- Boek, laptop, pen en schrift op  
   tafel
- Tas van de tafel
- Eigen naam in LessonUp
- Iedereen doet mee

timer
2:00

Slide 2 - Tekstslide

Programma van de les 2KB2

Programma:
  • Aanwezigheid
  • uitleg 
  • aan de slag
Lesdoel:

-voltooid deelwoord goed spellen
-meewerkend voorwerp

Slide 3 - Tekstslide

Allereerst...
Is iedereen aanwezig?

Slide 4 - Tekstslide

Voltooid deelwoord
H3 Taalverzorging Spelling, over het voltooid deelwoord.
Bladzijde 84 in het boek

Slide 5 - Tekstslide

VOLTOOID DEELWOORD

Je kunt het schema gebruiken om te bepalen hoe je het voltooid deelwoord schrijft:

Slide 6 - Tekstslide

voltooid deelwoord kort samengevat

Een voltooid deelwoord van een sterk werkwoord is makkelijker om te schrijven, maar misschien moeilijker om te onthouden.


  • gelopen
  • geslapen
  • bedrogen

Slide 7 - Tekstslide

voltooid deelwoord kort samengevat

Een een zwak werkwoord eindigt op een -d of een -t.

Als je niet weet of het voltooid deelwoord op een -t of een -d eindigt, dan kun je het langer maken (in de verleden tijd).

  • Ik heb gerend. (want rende)
  • Ik heb gefietst. (want fietste)
  • Ik heb gepakt. (want pakte)


Uiteraard kun je ook 't kofschip gebruiken om te weten hoe je het voltooid deelwoord schrijft.

Slide 8 - Tekstslide

voltooid deelwoord kort samengevat

Een voltooid deelwoord begint vaak met be-, ge-, ver- of ont-.


Een voltooid deelwoord eindigt op:

  • -d
  • -t
  • -en

Slide 9 - Tekstslide

VOLTOOID DEELWOORD

Je weet hoe je de persoonsvorm vindt en schrijft. Naast de persoonsvorm kunnen er nog meer werkwoorden in het zin staan, bijvoorbeeld een VOLTOOID DEELWOORD (vd).


Als er een voltooid deelwoord in de zin staat, is de pv meestal een vorm van zijn, hebben of worden.

Slide 10 - Tekstslide

Huiswerk 
Maken startopdracht, opdracht 1, opdracht 2 en opdracht 3
Hoofdstuk 3 Taalverzorging, spelling, over het voltooid deelwoord
(in het boek bladzijde 84 en 85)

Slide 11 - Tekstslide

Startopdracht
1 lakken – gelakt
2 likken – gelikt
3 lukken – gelukt
4 lekken – gelekt
5 lokken – gelokt

Slide 12 - Tekstslide

Opdracht 1
1 In Nederland wordt er steeds vaker contactloos gepind.
2 Gisteravond heb ik pas tegen twaalf uur mijn computer afgesloten.
3 Ik was geraakt door die opmerking over mijn overleden hondje.
4 Tijdens de bokswedstrijd werd de handdoek in de ring geworpen.
5 De docent had alle fouten doorgestreept met een dikke rode stift.
6 In het magazijn heeft John alle lege kratjes opgestapeld.

Slide 13 - Tekstslide

Opdracht 2
1 hij betaalt – hij betaalde – hij heeft betaald
2 hij drinkt – hij dronk – hij heeft gedronken
3 hij duikt – hij dook – hij heeft gedoken
4 hij fietst – hij fietste – hij heeft gefietst
5 hij maakt – hij maakte – hij heeft gemaakt
6 hij wandelt – hij wandelde – hij heeft gewandeld

Slide 14 - Tekstslide

Opdracht 3
1 Het heeft de hele dag geregend.
2 Jente is gisteren de hele middag in de bibliotheek geweest.
3 Afgelopen weekend heb ik een nieuwe rugzak gekocht.
4 Via Snapchat werd de foto van ons nieuwe katje gestuurd.
5 De ontsnapte koeien waren de weg overgestoken.
6 Wanneer wordt de sporthal gesloopt?

Slide 15 - Tekstslide

Aan de slag
Maken opdracht 4, opdracht 5  en opdracht 7
Hoofdstuk 3 Taalverzorging, spelling, over het voltooid deelwoord
(in het boek bladzijde 85)

Slide 16 - Tekstslide

opdracht 4
eigen antwoorden, bijvoorbeeld:
afhalen – Ik haal de muts van mijn hoofd af.
 – Ik heb de muts van mijn hoofd afgehaald.
blijven – Job blijft kijken tot het einde van de wedstrijd.
 – Job is gebleven tot het einde van de wedstrijd.
gebeuren – Het gebeurt niet elke dag dat het tien graden vriest.
 – Wat is daar bij de autogarage gebeurd?
kopen – Gisteren kocht ik een nieuwe scheurkalender.
 – Voor kerst heb ik voor iedereen een kleinigheidje gekocht.
stoppen – De meeste fietsers stoppen netjes voor het rode licht.
 – Hallil is na een heel slecht seizoen gestopt met voetballen.


Slide 17 - Tekstslide

opdracht 5
1 pv – bracht
2 vd – gereserveerd
3 vd – gezakt
4 pv – bepaalt
5 vd – toegesproken
6 pv – bestelt

Slide 18 - Tekstslide

opdracht 7
1 Bij het gourmetten maakte ik shoarmavlees met champignons.
2 In de coupé at ik rustig mijn croissantje en dronk ik mijn thee.
3 Op het bureau van de journalist lag een stapel kranten.
4 Bij de douane op Schiphol worden alle passagiers gefouilleerd.
5 Op het toilet stonden de souvenirs uit Spanje.
6 Het cadeau ging retour naar de elektronicawinkel.

Slide 19 - Tekstslide

Bedankt en tot volgende week!

Slide 20 - Tekstslide