In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.
Lesduur is: 50 min
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Herhalen 1.3
Waaraan geef je je geld uit???
Soorten uitgaven:
Huishoudelijke uitgaven
de alledaagse uitgaven voor je huishouden. (dagelijkse uitgaven)
vaste lasten
de uitgaven die je met een vaste regelmaat moet betalen
incidentele uitgaven
meestal grote uitgaven die je niet zo vaak doet en niet met een vaste regelmaat
Slide 2 - Tekstslide
Vraag 33
blz 33
Slide 3 - Tekstslide
1.4 alles wordt duurder
Koopkracht?
de hoeveelheid goederen en diensten die je met je inkomen kunt kopen
kun je altijd meer kopen als je inkomen stijgt????
Slide 4 - Tekstslide
1.4 alles wordt duurder
Inkomensstijging > prijsstijging
Koopkracht neemt toe
Inkomensstijging < prijsstijging
Koopkracht neemt af
Slide 5 - Tekstslide
Slide 6 - Video
1.4 alles wordt duurder
Stel, de prijzen stijgen met 2%
Wat gebeurt er dan met je koopkracht?
Vervolgens stijgt je loon met 4%
Wat gebeurt er dan met je koopkracht?
Slide 7 - Tekstslide
1.4 alles wordt duurder
Om vergelijkingen te kunnen maken, moet je stijgingen en dalingen in percentages kunnen berekenen.
Slide 8 - Tekstslide
1.4 alles wordt duurder
Om vergelijkingen te kunnen maken, moet je stijgingen en dalingen in percentages kunnen berekenen.
Procentuele verandering:
oud(nieuw−oud)⋅100
Slide 9 - Tekstslide
1.4 alles wordt duurder
In 2000 kostte een brood gemiddeld €1,02. In 2022 kostte een brood gemiddeld €1,16.
Met hoeveel procent is de prijs van brood toegenomen?
13,7%
Slide 10 - Tekstslide
1.4 alles wordt duurder
CBS = Centraal Bureau voor de statistiek
CBS verzameld allerlei gegevens
Zij berekenen elke maand of prijzen dalen of stijgen
Slide 11 - Tekstslide
1.4 alles wordt duurder
CBS berekend:
Inflatie
een algemene stijging van de prijzen
Deflatie
een algemene daling van de prijzen
Slide 12 - Tekstslide
1.4 alles wordt duurder
Cijfers kun je vergelijken door te werken met indexcijfers
-> laat een procentuele verandering zien ten opzichte van een afgesproken periode (=het basisjaar).
Cijfers worden vergeleken t.o.v. een basisjaar.
Het indexcijfer van het basisjaar is ALTIJD 100.
Slide 13 - Tekstslide
1.4 alles wordt duurder
Indexcijfer berekenen:
Met een formule
Met een verhoudingstabel
Slide 14 - Tekstslide
1.4 alles wordt duurder
Indexcijfer berekenen:
Met een formule
Met een verhoudingstabel
Indexcijfer=getal.basisjaarnieuw.getal⋅100
Slide 15 - Tekstslide
1.4 alles wordt duurder
2015 is het basisjaar.
In 2018 zijn de lonen met 6% gestegen ten opzichte van 2015.
In 2018 is het indexcijfer van de prijzen 104.
Waat weet je nu?
In 2018 is het indexcijfer van de lonen 106
De koopkracht is gestegen
In 2018 is de stijging van de koopkracht 2%
Slide 16 - Tekstslide
Wat is het basisjaar? Waarom?
Was er in 2016 sprake van inflatie of deflatie?
Is in 2017 de koopkracht gestegen of gedaald tov het basisjaar?
1.4 alles wordt duurder
Slide 17 - Tekstslide
1.4 alles wordt duurder
Samen bereken we het indexcijfer van een doosje aardbeien in 2013
Bereken het indexcijfer van een doosje aardbeien in 2015 en 2016
Wat kun je met behulp van de indexcijfers vertellen over een bakje aardbeien?
Slide 18 - Tekstslide
CBS: ... stijgt voor derde maand op rij. In maart was de prijsstijging voor consumenten nog 0,4%. De prijzen zijn vanaf februari iedere maand 0,2% meer toegenomen. Dit maakt het CBS vandaag bekend. Welk woord moet op de ... komen?
A
inflatie
B
deflatie
C
koopkracht
D
prijsindexcijfer
Slide 19 - Quizvraag
Wanneer de lonen stijgen met 4%, maar de prijzen stijgen met 3%, dan neemt mijn koopkracht...
A
af met 3%.
B
toe met 3%.
C
af met 1%.
D
toe met 1%
Slide 20 - Quizvraag
Margo kreeg vorig jaar €75 kleedgeld per maand. Sinds dit jaar krijgt zij €85 kleedgeld per maand. Bereken de procentuele toename.
A
13,3%
B
13,5%
C
11,7%
D
11,8%
Slide 21 - Quizvraag
Wanneer er deflatie is, kan ik voor hetzelfde geld....