1.4 Wordt alles duurder?

Welkom
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Welkom

Slide 1 - Tekstslide

Mededeling toets!

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Herhalen 1.3
Waaraan geef je je geld uit???
Soorten uitgaven:
  • Huishoudelijke uitgaven
de alledaagse uitgaven voor je huishouden. (dagelijkse uitgaven)
  • vaste lasten
de uitgaven die je met een vaste regelmaat moet betalen

  • incidentele uitgaven
meestal grote uitgaven die je niet zo vaak doet en niet met een vaste regelmaat

Slide 4 - Tekstslide

Vraag 33
blz 33

Slide 5 - Tekstslide

1.4 alles wordt duurder 
Koopkracht?
  • de hoeveelheid goederen en diensten die je met je inkomen kunt kopen
  • kun je altijd meer kopen als je inkomen stijgt????

Slide 6 - Tekstslide

1.4 alles wordt duurder 
Inkomensstijging > prijsstijging
Koopkracht neemt toe
Inkomensstijging < prijsstijging
Koopkracht neemt af

Slide 7 - Tekstslide

1.4 alles wordt duurder 
  • Stel, de prijzen stijgen met 2%
  • Wat gebeurt er dan met je koopkracht?
  • Vervolgens stijgt je loon met 4%
  • Wat gebeurt er dan met je koopkracht?

Slide 8 - Tekstslide

1.4 alles wordt duurder 
  • Om vergelijkingen te kunnen maken, moet je stijgingen en dalingen in percentages kunnen berekenen.

Slide 9 - Tekstslide

1.4 alles wordt duurder 
  • Om vergelijkingen te kunnen maken, moet je stijgingen en dalingen in percentages kunnen berekenen.
  • Procentuele verandering:
oud(nieuwoud)100

Slide 10 - Tekstslide

1.4 alles wordt duurder 
  • In 2000 kostte een brood gemiddeld €1,02. In 2022 kostte een brood gemiddeld €1,16.
  • Met hoeveel procent is de prijs van brood toegenomen?
13,7%
oud(nieuwoud)100

Slide 11 - Tekstslide

1.4 alles wordt duurder 
  • CBS = Centraal Bureau voor de statistiek
  • CBS verzameld allerlei gegevens 
  • Zij berekenen elke maand of prijzen dalen of stijgen

Slide 12 - Tekstslide

1.4 alles wordt duurder 
  • CBS berekend:
  • Inflatie
  • een algemene stijging van de prijzen
  • Deflatie
  • een algemene daling van de prijzen

Slide 13 - Tekstslide

1.4 alles wordt duurder 
  • Cijfers kun je vergelijken door te werken met indexcijfers
  • -> laat een procentuele verandering zien ten opzichte van een afgesproken periode (=het basisjaar).
  • Cijfers worden vergeleken t.o.v. een basisjaar. 
  • Het indexcijfer van het basisjaar is ALTIJD 100.

Slide 14 - Tekstslide

1.4 alles wordt duurder 
Indexcijfer berekenen:

  • Met een formule
  • Met een verhoudingstabel

Slide 15 - Tekstslide

1.4 alles wordt duurder 
Indexcijfer berekenen:

  • Met een formule
  • Met een verhoudingstabel
Indexcijfer=getal.basisjaarnieuw.getal100

Slide 16 - Tekstslide

1.4 alles wordt duurder 
2015 is het basisjaar.
In 2018 zijn de lonen met 6% gestegen ten opzichte van 2015.
In 2018 is het indexcijfer van de prijzen 104.
Waat weet je nu?
  • In 2018 is het indexcijfer van de lonen 106
  • De koopkracht is gestegen
  • In 2018 is de stijging van de koopkracht 2%

Slide 17 - Tekstslide

  • Wat is het basisjaar? Waarom?
  • Was er in 2016 sprake van inflatie of deflatie?
  • Is in 2017 de koopkracht gestegen of gedaald tov het basisjaar?
1.4 alles wordt duurder 

Slide 18 - Tekstslide

1.4 alles wordt duurder 
  • Samen bereken we het indexcijfer van een doosje aardbeien in 2013
  • Bereken het indexcijfer van een doosje aardbeien in 2015 en 2016
  • Wat kun je met behulp van de indexcijfers vertellen over een bakje aardbeien?

Slide 19 - Tekstslide

Aan de slag
Opdrachten paragraaf 1.4
Maken: 7, 8, 10 en 11A! 
Bladzijde 22 tot en met 25

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Tekstslide

CBS: ... stijgt voor derde maand op rij.
In maart was de prijsstijging voor consumenten nog 0,4%. De prijzen zijn vanaf februari iedere maand 0,2% meer toegenomen. Dit maakt het CBS vandaag bekend.
Welk woord moet op de ... komen?
A
inflatie
B
deflatie
C
koopkracht
D
prijsindexcijfer

Slide 22 - Quizvraag

Wanneer de lonen stijgen met 4%, maar de prijzen stijgen met 3%, dan neemt mijn koopkracht...
A
af met 3%.
B
toe met 3%.
C
af met 1%.
D
toe met 1%

Slide 23 - Quizvraag

Margo kreeg vorig jaar €75 kleedgeld per maand. Sinds dit jaar krijgt zij €85 kleedgeld per maand. Bereken de procentuele toename.
A
13,3%
B
13,5%
C
11,7%
D
11,8%

Slide 24 - Quizvraag

Wanneer er deflatie is, kan ik voor hetzelfde geld....
A
minder kopen.
B
meer kopen.

Slide 25 - Quizvraag