TC A2 3.8 indirecte rede (Hij zegt dat - Hij vraagt of) CdG

• NT2
• MBO
• Studiejaar 2

Indirecte rede

Hij zegt dat... - Hij vraagt of...

Indirecte Rede

Deze lessonup alleen oefeningen met 'vraag of / zeg dat / denk dat'

(A-Zin gebruikt meer werkwoorden)

dat / of

Olga en Tim praten samen.

Kies het goede antwoord: DAT / OF

Olga: "Kom jij uit Engeland?"
Olga vraagt .... Tim uit Engeland komt.

1. dat
2. of

Tim: "Nee, ik kom uit Amerika."
Tim zegt ... hij uit Amerika komt.

1. dat
2. of

Tim: "Woon je al lang in Nederland?"
Tim vraagt ... Olga al lang in Nederland woont."

1. dat
2. of

Olga: Ik woon nu vijf jaar in Nederland.
Olga zegt ... ze nu vijf jaar in Nederland woont

1. dat
2. of

Welke zin is goed?

Welke zin is goed?

1. Tom zegt dat hij gaat dit weekend naar Utrecht.
2. Tom zegt dat hij dit weekend naar Utrecht gaat.
3. Tom zegt hij gaat dit weekend naar Utrecht.
4. Tom zegt hij dit weekend naar Utrecht gaat.

Welke zin is goed?

1. Zij hebben gezegd dat ze geen tijd hebben.
2. Zij hebben gezegd dat ze hebben geen tijd.
3. Ze hebben gezegd ze geen tijd hebben.
4. Ze hebben gezegd geen tijd ze hebben.

Welke zin is goed?

1. Mijn moeder denkt dat niet komt Alie.
2. Mijn moeder denkt niet Alie komt.
3. Mijn moeder denkt dat Alie niet komt.
4. Mijn moeder denkt niet of komt Alie.

Welke zin is goed?

1. Ik vraag of rijden de treinen.
2. Ik vraag of de treinen rijden
3. Ik vraag de treinen rijden.
4. Ik vraag niet rijden de treinen.

Welke zin is goed?

1. Mijn broer zegt de film mooi is.
2. Mijn broer zegt de film mooi.
3. Mijn broer zegt dat de film is mooi.
4. Mijn broer zegt dat de film mooi is.

Maak een goede zin.

Sleep de woorden naar de goede plek.

Els zegt dat ...

zijn

lekker

pannenkoeken

Henk denkt dat ...

wordt

mooi weer

het

De cursisten vragen of ...

hoofdstuk 5

moeten leren

ze

Maak een goede zin

gebruik de woorden die tussen haakjes staan.

voorbeeld:

Ik denk dat ....  (zijn - de vis - duur)

antwoord:

Ik denk dat de vis duur is.

Let op: schrijf de rode woorden op

Is er nog koffie? Ik weet niet of ...
(zijn - de koffie - op)

De winkel is nu dicht. Ik denk dat ...
(gaan - de winkel - open)

Mijn broek is vies. Ik weet niet of ...
(worden - de broek- schoon )

Ik ga naar Maastricht. Ik denk dat ...
(zijn - deze stad - mooi )

Ik heb een nieuw boek. Ik weet niet of ...
(zijn - dit boek - leuk)

Mijn oom heeft een BMW. Ik denk dat ...
(rijden - deze auto - snel)

Maak een goede zin.

Kies  DAT/OF

gebruik de woorden tussen haakjes

maak de goede vorm van het werkwoord

Alex denkt ...
(dat/of - niet - zijn - hij - op tijd)

Shahid vraagt ...
(dat/of - hebben - Ron - een afspraak)

Wouter zegt ...
(dat/of - kunnen koken - goed - Eva)

Marjan vraagt ...
(dat/of - hebben - een tuin -haar broer)

Nura zegt ...
(dat/of - gitaar - spelen - Ali - kunnen)

Karin vraagt ...
(dat/of - fietsen - Linda - elke dag)

(Klassikaal)

Kijk naar het plaatje.

Lees de vraag.

Geef antwoord met DAT of OF.

 

Wat zegt Aron? (Aron zegt dat...)

Wat vraagt de man?

Wat zegt Tim?

Wat denkt Aster?

Wat zegt Lisa?

Wat vraagt Carlos?

Wat denkt Felix?

Hoe goed kan je zinnen met DAT en OF maken?

😒🙁😐🙂😃