voornaamwoorden

1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Voornaamwoorden

Slide 4 - Tekstslide

Wat wordt bedoeld met de term voornaamwoord?
Een voornaamwoord is een woord dat verwijst naar personen, dieren of dingen (concreet of abstract), zonder die met name te noemen. Voornaamwoorden komen dus in feite ‘in de plaats van’ een zelfstandig naamwoord

Ze hebben zelf niet echt betekenis; ze verwijzen naar woorden die wél betekenis hebben. Als je bijvoorbeeld schrijft over een onderzoek, kun je de voornaamwoorden het, dit of dat gebruiken om naar het woord onderzoek te verwijzen: ‘Het is vorig jaar begonnen’ of ‘Dit/dat was veel beter opgezet dan eerdere onderzoeken.’ Dankzij de voornaamwoorden het, dit en dat hoef je niet telkens onderzoek te gebruiken. 

Het voornaamwoord maakt onze gesprekken en teksten dus efficiënter.

Slide 5 - Tekstslide

Verschillende soorten voornaamwoorden


  • Aanwijzend voornaamwoord: ‘Ik wil die fiets met dat mandje.’
  • Betrekkelijk voornaamwoord: ‘Freya, die in groep 5 zit, leest al Harry Potter-boeken.’
  • Bezittelijk voornaamwoord: ‘Onze hond kan allerlei kunstjes.’
  • Onbepaald voornaamwoord: ‘Iedereen kreeg een cadeautje.’
  • Persoonlijk voornaamwoord: ‘Ben ik nou zo slim, of zijn jullie zo dom?’
  • Uitroepend voornaamwoord: ‘Wat een mooie foto van de Erasmusbrug!’
  • Vragend voornaamwoord: ‘Welke boeken zullen we meenemen?’
  • Wederkerend voornaamwoord: ‘Ik heb me niet gerealiseerd dat het al zo laat was.’
  • Wederkerig voornaamwoord: ‘We hebben elkaar net gemist.’

Slide 6 - Tekstslide

Het persoonlijk voornaamwoord verwijst naar een persoon, een groep personen, voorwerpen of onzichtbare zaken. Een bezittelijk voornaamwoord geeft een bezit aan.

Slide 7 - Tekstslide

Vertel me eens op welke camping jullie je vakantie hebben doorgebracht.

me =
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord

Slide 8 - Quizvraag

Vertel me eens op welke camping jullie vakantie hebben doorgebracht.

jullie =
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord

Slide 9 - Quizvraag

Vertel me eens op welke camping jullie vakantie hebben doorgebracht.

je =
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord

Slide 10 - Quizvraag

Op mijn school maakt iedereen een creatieve opdracht voor zijn leukste vak.

mijn =
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord

Slide 11 - Quizvraag

Op mijn school maakt iedereen een creatieve opdracht voor zijn leukste vak.

zijn =
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord

Slide 12 - Quizvraag

Volgens jou wil jullie vriend uit Urk
jouw zeilbootje dus graag kopen.

jou =
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord

Slide 13 - Quizvraag

Volgens jou wil jullie vriend uit Urk
jouw zeilbootje dus graag kopen.

jullie =
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord

Slide 14 - Quizvraag

Volgens jou wil jullie vriend uit Urk
jouw zeilbootje dus graag kopen.

jouw =
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord

Slide 15 - Quizvraag

't Is fijn dat ik 'm nog even gesproken heb voor z'n vertrek naar Amerika.

't =
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord

Slide 16 - Quizvraag

't Is fijn dat ik 'm nog even gesproken heb voor z'n vertrek naar Amerika.

ik =
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord

Slide 17 - Quizvraag

't Is fijn dat ik 'm nog even gesproken heb voor z'n vertrek naar Amerika.

'm =
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord

Slide 18 - Quizvraag

't Is fijn dat ik 'm nog even gesproken heb voor z'n vertrek naar Amerika.

z'n =
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord

Slide 19 - Quizvraag

Zou u ons werkstuk deze week nog voor ons kunnen nakijken, meneer?

u =
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord

Slide 20 - Quizvraag

Zou u ons werkstuk deze week nog voor ons kunnen nakijken, meneer?

ons =
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord

Slide 21 - Quizvraag

Zou u ons werkstuk deze week nog voor ons kunnen nakijken, meneer?

ons =
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord

Slide 22 - Quizvraag