In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.
Lesduur is: 60 min
Onderdelen in deze les
§5.2 Het huishoudboekje van de overheid
Slide 1 - Tekstslide
Lesdoelen §5.2
Hoe de overheid aan geld komt
waar de overheid geld aan uitgeeft
Welke inkomstenbronnen een gemeente heeft
Slide 2 - Tekstslide
Slide 3 - Video
2020
2021
Slide 4 - Tekstslide
Als de overheid meer uitgaven dan inkomsten verwacht, is er een
A
begrotingsoverschot
B
begrotingsevenwicht
C
begrotingsaanbod
D
begrotingstekort
Slide 5 - Quizvraag
Wat doet de overheid niet om een begrotingstekort op te vangen?
A
Bezuinigen
B
Belastingen verhogen
C
Lenen
D
Staatsschuld aflossen
Slide 6 - Quizvraag
Belastingen zijn de grootste inkomstenbron van onze overheid
A
juist
B
onjuist
Slide 7 - Quizvraag
De totale schuld van ons land was in 2016 ongeveer € 466 miljard. We leefden toen met 17 miljoen mensen in Nederland. Hoe groot was dan de staatsschuld per inwoner?
Slide 8 - Open vraag
Directe en indirecte belasting
Slide 9 - Tekstslide
Wat is GEEN voorbeeld van een indirecte belasting
A
in de gasrekenig zit ook een bedrag
voor energiebelasting
B
over een product in de winkel betaal je btw
C
over je inkomen betaal je inkomstenbelasting
D
op een camping betaal je toeristenbelasting
Slide 10 - Quizvraag
Loonbelasting
BTW
Belasting op alcohol
Directe belastingen
Indirecte belastingen
Slide 11 - Sleepvraag
Belasting die je betaalt wanneer je een product koopt is een voorbeeld van .....
A
Directe belasting
B
Indirecte belasting
Slide 12 - Quizvraag
Direct of indirect?
Over een prijs in de postcodeloterij betaal je kansspelbelasting.
A
Directe belasting
B
Indirecte belasting
Slide 13 - Quizvraag
Indirecte belastingen heten zo omdat je ze
A
meteen moet betalen
B
niet meteen hoeft te betalen
C
rechtstreeks aan de overheid betaalt
D
via een winkelier aan de overheid betaalt.
Slide 14 - Quizvraag
De gemeente mag zelf belasting heffen en krijgt ook geld van de rijksoverheid.
A
stelling 1 is juist
stelling 2 is onjuist
B
stelling 1 is onjuist
stelling 2 is juist
C
beide stellingen zijn onjuist
D
beide stellingen zijn juist
Slide 15 - Quizvraag
Wat is OZB?
A
Onroerende Zaak Belasting
B
Huurtoeslag
C
Gemeentebelasting
D
Huurverhoging
Slide 16 - Quizvraag
Koopprijs € 210.000 WOZ-waarde € 190.000 OZB-belasting is 0,1397% Hoeveel belasting moet je betalen?
A
€293,37
B
€2100
C
€265,43
D
€2654,30
Slide 17 - Quizvraag
Verder met de taak..
Bestudeer de tekst op pagina 140 t/m 147 en maak de volgende opdrachten: