Theorie zinsdelen WG

Leerdoel
Aan het einde van de les kun je zinnen ontleden door  persoonsvorm, onderwerp, gezegde, lijdend voorwerp, meewerkend voorwerp en bijwoordelijke bepaling te benoemen.

In de juiste volgorde.
1 / 11
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

In deze les zitten 11 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 40 min

Onderdelen in deze les

Leerdoel
Aan het einde van de les kun je zinnen ontleden door  persoonsvorm, onderwerp, gezegde, lijdend voorwerp, meewerkend voorwerp en bijwoordelijke bepaling te benoemen.

In de juiste volgorde.

Slide 1 - Tekstslide

Volgorde benoemen:
1. persoonsvorm 
2.onderwerp (mag ook op 3)
3. gezegde (mag ook op 2)
4.lijdend voorwerp, 
5.meewerkend voorwerp  
6.bijwoordelijke bepaling 

Slide 2 - Tekstslide

Ontleden van zinnen
Als je strepen zet tussen de zinsdelen, dan weet je al uit hoeveel delen de zin bestaat.
Daarna ga je de delen benoemen.

Slide 3 - Tekstslide

Ontleden van zinnen
In mijn vrolijke e-mail / nodigde / ik /mijn vrienden en vriendinnen/ uit.

4 of 5 zinsdelen?

Slide 4 - Tekstslide

Stap 1: Zoek de persoonsvorm
Zoek het werkwoord in de zin dat de handeling/doen of de toestand aangeeft.
Tips: - is altijd een werkwoord
- kun je vinden door tijdproef/getalproef - werkwoord verandert van vorm/klank.
Staat meestal vooraan in de zin, naast het onderwerp.

Slide 5 - Tekstslide

Stap 2/3: Zoek het gezegde
Zoek alle werkwoorden in de zin.

Tips:  - inclusief werkwoorden met: - aan het - te & splitsbare werkwoorden (bijv: uitrusten)
persoonsvorm is altijd onderdeel van het gezegde.

Slide 6 - Tekstslide

Stap 2/3: Zoek het onderwerp
Stel de vraag: wie of wat + gezegde?

Tips:  - onderwerp & persoonsvorm staan meestal naast elkaar.
- onderwerp begint nooit met een voorzetsel (in, op, naast, met, over, enz.)

Slide 7 - Tekstslide

Stap 3: Zoek het gezegde (kan ook als stap 2)
Zoek alle werkwoorden in de zin.
Tip: persoonsvorm is altijd onderdeel van het gezegde.

Slide 8 - Tekstslide

Stap 4: Zoek het lijdend voorwerp
Stel de vraag: wie of wat + gezegde + onderwerp?

Tip: - het lijdend voorwerp begint nooit met een voorzetsel ( (in, op, naast, met, over, enz.)

Slide 9 - Tekstslide

Stap 5: Zoek het meewerkend voorwerp
Stel de vraag: aan/voor wie of wat + gezegde + onderwerp + (lv) ?
Tip: je kunt aan/voor, voor het meewerkend voorwerp zetten, maar ook weglaten.
Meewerkend voorwerp kan ook voorkomen zonder lv!
voorbeeld: Ik doneer aan het Rode Kruis.

Slide 10 - Tekstslide

Stap 6: Zoek de bijwoordelijke bepaling
Vraag aan de overgebleven zinsdelen: waar? wanneer? hoe? waarmee?  et cetera.

Tip: alle overgebleven vragen behalve - Wie of Wat vragen.
- begint meestal wel met een voorzetsel

- geeft tijd, plaats, hoedanigheid ( hoe?) aan.

Slide 11 - Tekstslide