Test formatif - Le passé composé

• Frans
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 3

Le passé composé 

Wat was dat ook alweer in het Nederlands?

Voorbeeld: Ik heb gefietst.

Heb = je hulpwerkwoord

gefietst = je voltooid deelwoord 

Hoe zet ik het in het Frans

onderwerp - vervoeging van avoir - werkwoord - ER + É

Voorbeeld: Wij hebben gegeten

Nous avons mangé (hele werkwoord = manger) 

Onregelmatige werkwoorden

Ook bij de onregelmatige werkwoorden heb je het hulpwerkwoord "avoir". 

Zet in de passé composé: tu ... (danser) pendant la fête?

Zet in de passé composé: ils ... (avoir) un chien

Zet in de passé composé: Nous ... (faire) nos devoirs.

Zet in de passé composé: il ... (être) gentil

Zet in de passé composé: Je/j'... (trouver) un chat!

Zet in de passé composé: vous ... (regarder) la télé.

Zet in de passé composé: Le prof ... (parler) avec les élèves.

Zet in de passé composé: on ... (changer) d'avis.

le passé composé is...

1. de tegenwoordige tijd
2. de toekomende tijd
3. de verleden tijd

Le passé composé

1. On a habité
2. On avait habité
3. On habite
4. On habitait

été

eu

fait

voulu

pu

pouvoir

être

faire

vouloir

avoir

Le passé composé
bestaat uit

1. onderwerp + hulp werkwoord + voltooid deelwoord
2. onderwerp + hulpwerkwoord + heel werkwoord
3. onderwerp +hulp ww+ bijv n.w.

Pouvoir

Vouloir

Willen

Kunnen

Mogen

je
tu
il/elle/on
nous
vous
ils/elles

Combineer de juiste vorm van 'pouvoir' met het onderwerp

peux

peux

peut

pouvons

pouvez

peuvent

Leren 

Gebruik de resterende tijd om te leren. 

Volgende les, proeftoets!