Week 2

Deze week
Spelling H.2 blz. 66 
Herhaling grammatica en formuleren
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Deze week
Spelling H.2 blz. 66 
Herhaling grammatica en formuleren

Slide 1 - Tekstslide

Super goed: 

Lianne, Jesper, Ayman, Ytse, Sarah K, Niels, Sofie, Dennis, Samuël, Thijmen, Alejandra





Onvolledig

Annet, Sarah F, Tara, Danko, Victor, Ruben, Wim, Kian, Nyck

Goed bezig:

Noa, Jort, Jaylen

Aandacht

Blijf lezen...Kijk ook op:
Graafschapbibliotheken

Slide 2 - Tekstslide

Spelling H2
Met of zonder -n

Slide 3 - Tekstslide

Regels 'met of zonder -n?'
Telwoord: 
- zelfstandig gebruikt + personen = –n. 
- Niet? = -e  (bv. bijvoeglijk gebruikt en/of dingen/zaken)
Bijvoeglijk naamwoord: 
- zelfstandig gebruikt + persoon (enkelvoud) = -e 
- zelfstandig gebruikt + personen (meervoud) = -n
zelfstandig gebruikt + dingen / zaken = -e

Slide 4 - Tekstslide

Wel of geen -n?
Sommige(n) kregen een extra kerstpakket
A
Sommige
B
Sommigen

Slide 5 - Quizvraag

Met of zonder -n?
Die boeken zijn al erg oud, maar sommige(n) zijn best leuk
A
Sommige
B
Sommigen

Slide 6 - Quizvraag

Kies A of B :
De cavia's waren zenuwachtig. (...)piepten al de hele dag.
A
Sommigen
B
Sommige

Slide 7 - Quizvraag

In welke zin staat een fout?
(met of zonder 'n')
A
Sommige van de leerlingen begonnen te gooien met hun eten.
B
Sommigen van de leerlingen begonnen te gooien met hun eten.
C
Sommige van de apen begonnen te gooien met hun eten.
D
Sommigen van de apen begonnen te gooien met hun eten.

Slide 8 - Quizvraag

Sommige of sommigen?

Geldt ook voor woorden als enkele(n), vele(n), alle(n), beide(n).

Schrijf ‘sommige’ wanneer:
(1)het terugslaat op een dier of ding óf
(2)het bijvoeglijk gebruikt is.
Schrijf ‘sommigen’ wanneer:

(1) het zelfstandig gebruikt wordt én het betrekking heeft op personen.



Slide 9 - Tekstslide

De woorden
die, dat, zulke, deze
zijn
A
woorden die met een -d beginnen
B
betrekkelijke voornaamwoorden
C
aanwijzende voornaamwoorden
D
onbepaalde voornaamwoorden

Slide 10 - Quizvraag

Bezittelijke voornaamwoorden kunnen er hetzelfde uitzien als persoonlijke voornaamwoorden.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 11 - Quizvraag

Hoe noem je de volgende woordsoorten?

Mijn, uw, jouw, zijn
A
zelfstandige naamwoorden
B
persoonlijke voornaamwoord
C
bezittelijke voornaamwoorden
D
aanwijzende voornaamwoorden

Slide 12 - Quizvraag

Hoeveel vragend voornaamwoorden zijn er?
A
4
B
meer dan 4

Slide 13 - Quizvraag

Men mocht geen vuurwerk afsteken dus iedereen zal veel spaargeld hebben overgehouden.

men - iedereen zijn:
A
onbepaalde voornaamwoorden
B
persoonlijke voornaamwoorden
C
zelfstandige naamwoorden
D
telwoorden

Slide 14 - Quizvraag

Hoe noem je de volgende woordsoorten?

in, sinds, vanwege, door
A
lidwoorden
B
voorzetsels
C
telwoorden
D
aanwijzende voornaamwoorden

Slide 15 - Quizvraag

Wie, wat, waar, waarom zijn allemaal vragende voornaamwoorden
A
waar
B
niet waar

Slide 16 - Quizvraag


A) Ik realiseer me dat je je zo voelt.

A
Het wederkerend voornaamwoord = ik
B
Het wederkerend voornaamwoord = me
C
Het wederkerend voornaamwoord = je
D
Er staat geen wederkerend voornaamwoord in

Slide 17 - Quizvraag

Mijn beste vriendin bemoeit zich altijd met mijn kledingkeuze.
A
toevallig wederkerend
B
verplicht wederkerend

Slide 18 - Quizvraag

Ik was mezelf met water uit een bergbeekje.
Wat voor wederkerend werkwoord is wassen?
A
toevallig wederkerend werkwoord
B
verplicht wederkerend werkwoord

Slide 19 - Quizvraag

Regels 'met of zonder -n?'
Telwoord: 
- zelfstandig gebruikt + personen = –n. 
- Niet? = -e  (bv. bijvoeglijk gebruikt en/of dingen/zaken)
Bijvoeglijk naamwoord: 
- zelfstandig gebruikt + persoon (enkelvoud) = -e 
- zelfstandig gebruikt + personen (meervoud) = -n
zelfstandig gebruikt + dingen / zaken = -e

Slide 20 - Tekstslide