In deze les zitten 36 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.
Lesduur is: 50 min
Onderdelen in deze les
P2 - Voeding & vertering
Slide 1 - Tekstslide
Planning
Startvragen op je scherm
Uitleg met aantekeningen typen of schrijven
Vragen op je scherm
online werken in de methode
Slide 2 - Tekstslide
vragen op je scherm
kijken wat je nog weet van voeding en vertering
Slide 3 - Tekstslide
Hoe kom je aan vezels in je voeding?
A
zitten in plantaardige voedingsmiddelen
B
zitten in dierlijke voedingsmiddelen
Slide 4 - Quizvraag
Beschermende voedingsstoffen zijn
A
Vetten, mineralen en vitamines
B
Vitamines en mineralen
C
Koolhydraten, mineralen en vitamines
D
Vetten en vitamines
Slide 5 - Quizvraag
Er is geen vertering nodig bij.....
A
Water, glucose, vitamines en mineralen
B
Voedingsvezels
C
Vetten en eiwitten
D
Zetmeel en suiker
Slide 6 - Quizvraag
Wat is de functie van de maag?
A
Zorgt voor zuurstof in je bloed
B
Hier groeit de baby in
C
Het maken van speeksel
D
Het voedsel tijdelijk opslaan
Slide 7 - Quizvraag
Gezonde voeding...
je kan met de Schijf van Vijf adviezen voor een gezonde voeding geven.
A
bevat vooral eiwitten
B
is vooral gevarieerd
C
bevat vooral granen
D
bevat geen vet
Slide 8 - Quizvraag
Deze voedingsstoffen zijn brandstoffen
A
Water en vitaminen
B
Koolhydraten, eiwitten en mineralen
C
Vetten, eiwitten en water
D
Alleen koolhydraten, eiwitten en vetten
Slide 9 - Quizvraag
Wat zijn de gevolgen van eenzijdige voeding?
A
Je slaapt slecht
B
Je krijgt niet alle voedingsstoffen binnen
C
Je krijgt meer energie
D
Je hebt minder eetlust
Slide 10 - Quizvraag
Wat is vertering?
A
Energie in voedingsstoffen gebruiken om te bewegen.
B
Voedingsstoffen gebruiken om cellen te bouwen.
C
Voedingsstoffen klein maken zodat ze in het bloed kunnen worden opgenomen.
Slide 11 - Quizvraag
Wat gebeurt er in de dunne darm?
A
Voedingsstoffen worden opgenomen in het bloed
B
Het vocht wordt terug opgenomen in het bloed
C
Voedselresten worden opgeslagen tot je naar het toilet moet
D
Gisting en rotting van de darminhoud
Slide 12 - Quizvraag
Zet de verteringsorganen in de juiste volgorde van boven naar beneden
Mondholte
Slokdarm
Maag
Twaalfvingerige darm
Dunne darm
Dikke darm
Endeldarm
Keelholte
Slide 13 - Sleepvraag
uitleg en notities maken 12.1
typen of schrijven
Slide 14 - Tekstslide
Slide 15 - Video
Stofwisseling
Stofwisseling = alle processen in een organisme waarbij stoffen worden omgezet in andere stoffen
Bijvoorbeeld:
Fotosynthese
Verbranding
Assimilatie
Slide 16 - Tekstslide
Enzymen
Als stoffen worden omgezet spreken we van een reactie (vb. verbranding).
Enzymen zijn eiwitten die deze reacties kunnen versnellen.
Enzymen zijn specifiek (sleutel-slot)
Slide 17 - Tekstslide
Enzymen
Enzymen kunnen stoffen:
Opbouwen
Afbreken
Opbouw stoffen
Afbraak stoffen
Slide 18 - Tekstslide
Enzymactiviteit
De snelheid waarmee een enzym een reactie versnelt = de enzymactiviteit.
Enzymactiviteit is afhankelijk van:
- temperatuur
- zuurtegraad
Slide 19 - Tekstslide
Optimumkromme
enzymen zijn temp. gevoelig
beste temp. = optimumtemperatuur
Slide 20 - Tekstslide
Zuurtegraad
Slide 21 - Tekstslide
Schimmels en bacteriën: schadelijk
Kunnen voedselbederf veroorzaken.
Voedselvergiftiging: ontstaat vaak door het eten van voedsel dat met bacteriën is besmet
Bijv. Salmonella
Slide 22 - Tekstslide
Voedselbederf
Ons voedsel bestaat grotendeels uit dode resten van organismen. Schimmels en bacteriën breken dode resten van organismen af. Enzymen versnellen dit proces.
Bij optimale omstandigheden (warm, vochtig) gaat dit het snelst. Je voedsel bederft dan.
Slide 23 - Tekstslide
Voedsel conserveren
Betekenis conserveren: Verduurzamen, in goede conditie bewaren.
Omstandigheden voor bacteriën en schimmels ongunstig gemaakt.
Manieren om te conserveren:
Invriezen
Pasteuriseren
Steriliseren
Vacuüm verpakken
Drogen
Toevoegen van conserveermiddelen
Slide 24 - Tekstslide
CONSERVEREN - screenshot
Manier van conserveren
Wat is het?
Wat doet het?
1A Koel bewaren
+/- 4 graden celcius
Enzymen tijdelijk niet werkbaar
1B Invriezen
- 18 graden celcius
Enzymen langer niet werkbaar, nog langer houdbaar.
2 Pasteuriseren
tot 72*c verhitten
Groot deel bacteriën/schimmels dood, maar niet allen.
3 Steriliseren
130*c-140*c verhitten
Enzymen werken niet meer, smaak veranderd. Lang houdbaar.
4 Drogen
Al het water onttrekken
Schimmels/Bacteriën hebben water nodig om te leven.
5A Inblikken
Eerst verhitten dan luchtdicht verpakken.
Schimmels/Bacteriën hebben lucht nodig om te leven.
5B Vacuüm verpakken
Alle lucht uit verpakking zuigen
Schimmels/Bacteriën hebben lucht nodig om te leven.
6A Natuurlijk conserveermiddel
Suiker, Zout en Zuur
Schimmels/Bacteriën kunnen niet goed meer leven.
Suiker: haalt vocht weg uit schimmels/bacteriën.
Zout: haalt vocht uit alles.
Zuurgraad: Enzymen niet werkbaar.
Slide 25 - Tekstslide
vragen op je scherm
Slide 26 - Tekstslide
Welke manier van conserveren: water uit het voedsel halen
A
Pasteuriseren
B
Steriliseren
C
Invriezen
D
Drogen
Slide 27 - Quizvraag
Door welke conserveringsmanier gaan micro-organismen dood?
A
Invriezen
B
Steriliseren
C
Drogen
D
Suiker toevoegen
Slide 28 - Quizvraag
Eiwitten kunnen niet in je lichaam worden opgeslagen. Overtollige eiwitten zijn afvalstoffen:
A
waar
B
niet waar
Slide 29 - Quizvraag
Welk enzym vertoont de grootste enzymactiviteit?
A
x (rood)
B
y (groen
C
z (paars)
D
ze zijn allemaal gelijk
Slide 30 - Quizvraag
Wat zijn geen voedingsstoffen?
A
Koolhydraten
B
Water
C
Mineralen
D
Vezels
Slide 31 - Quizvraag
Wat is GEEN koolhydraat?
A
Zetmeel
B
Glucose
C
Vezels (cellulose)
D
Kalk
Slide 32 - Quizvraag
Onverzadigde vetten zijn goede vetten
A
Juist
B
Onjuist
Slide 33 - Quizvraag
Welke bewering klopt over de enzymactiviteit en de enzymconcentratie bij temperaturen P, Q en R?
A
Bij alle drie de temperaturen is de enzymconcentratie gelijk.
B
Tussen P en Q neemt de activiteit toe, omdat de concentratie van het enzym toeneemt.
C
Tussen Q en R neemt de activiteit af, omdat de concentratie van het enzym afneemt.
Slide 34 - Quizvraag
Welk enzym vertoont de grootste enzymactiviteit bij 30 graden Celsius?