Werkwoordspelling les 4: voltooid deelwoord, voltooid deelwoord als bn

Werkwoordspelling
Nederlands - werkwoordspelling

Les 4: 
  • Voltooid deelwoord, 
  • voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord

VWO 2
 
1 / 53
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 53 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Werkwoordspelling
Nederlands - werkwoordspelling

Les 4: 
  • Voltooid deelwoord, 
  • voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord

VWO 2
 

Slide 1 - Tekstslide

Je kunt...
... een samengestelde zin herkennen (les 1)
... de persoonsvorm in een zin vinden (les 1 en 2)
... de persoonsvorm TT in een zin vervoegen (les 2)
... de persoonsvorm VT in een zin vervoegen (les 3)
... werkwoorden vervoegen, die oorspronkelijk uit het Engels komen (les 3)
... het onderwerp in een zin vinden (les 3)
... voegwoorden in een zin vinden (les 3)

Slide 2 - Tekstslide

Aan het einde van de les weet je...
... hoe je het voltooid deelwoord op de juiste manier vervoegt.
"als je dat hebt gedaan, heb je het vervoeg"

... hoe je het vdw als bijvoeglijk naamwoord op de juiste manier vervoegt.
" als je een foto hebt vergroot, heb je een vergrote foto  "

... hoe je het onderwerp in een zin vindt.
"Hoop je echt, dat ik je geloof?"

Slide 3 - Tekstslide

Herhaling klas 1

Slide 4 - Tekstslide

sterke werkwoorden

Slide 5 - Tekstslide

op -d of -t?
klank van de stam in 't sexy fokschaap?
🐏
👂

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Herhaling vorig jaar
2 uitzonderingen
1: Eindigt het vdw op -en? Dan eindigt het vdw als BN ook op -en.
2: Klopt de uitspraak niet? Dan schrijf je toch met -dd of -tt.

Slide 8 - Tekstslide

Uitzonderingen 1: vdw op -en --> BN ook op -en.

Slide 9 - Tekstslide

Uitzonderingen 2: De uitspraak moet kloppen

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Video

Slide 12 - Video

Zelfstandig werken!
Werk zelfstandig aan de volgende opdrachten in stilte (LessonUP: Werkwoordspelling les 4).
Lees de theorie goed en maak de opdrachten en quizvragen.
ga naar lessonup en ga naar les werkwoordspelling les 4.

Slide 13 - Tekstslide

Oefenen met het vdw
Maak onderstaande opdrachten.
Klik op de linkjes om bij de opdrachten te komen.



Slide 14 - Tekstslide

Oefenen met het voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord
Maak onderstaande opdrachten.
Klik op de linkjes om bij de opdrachten te komen.

Slide 15 - Tekstslide

Oefenen
Op de volgende slides volgt een aantal opdrachten, die bedoeld zijn om het voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord  te onderscheiden van de persoonsvorm verleden tijd.

Dus: 
Je leert wat het verschil is tussen het VDW als BN en de PVVT.

Slide 16 - Tekstslide

Kies de juiste vorm en leg uit
De begeleide/begeleidde man was blij met Antons hulp.

Slide 17 - Open vraag

Kies de juiste vorm en leg uit

De verwoeste/verwoestte kerktoren wordt weer snel gerepareerd.

Slide 18 - Open vraag

Kies de juiste vorm en leg uit

De storm verwoestte/verwoeste onlangs de kerktoren.

Slide 19 - Open vraag

Kies het juiste antwoord

Het (typen) adres
A
getypete
B
getypte

Slide 20 - Quizvraag

Kies het juiste antwoord

Het (verlichten) tuinpad
A
verlichten
B
verlichtte
C
verlichte
D
verlichtten

Slide 21 - Quizvraag

Vul de juiste vorm van de werkwoorden in

In de door de storm (vellen) boom staan de namen (kerven) van vele verliefden.

Slide 22 - Open vraag

Gevelde boom door storm mist nipt speeltuig
De omgewaaide lindeboom viel bijna op een speeltuig. © Copyright : Geert De Rycke

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Tekstslide


(LET OP het verschil in enkelvoud en meervoud)

            Heel de school gaat vanavond naar ATC live
            Veel leerlingen gaan vanavond naar De Vorstin
            Dit elftal wint zeker de wedstrijd 
            Deze elftallen moeten tegen elkaar stijden
            Deze spelers winnen de beker

Slide 26 - Tekstslide

Oefenen met het onderwerp
Maak: onderwerp 01
Meer dan 1 fout? Maak dan: onderwerp 02
Wederom meer dan 1 fout? Maak dan: onderwerp 03

Ga door met het maken van de opdrachten totdat je niet meer dan 1 fout hebt.

Slide 27 - Tekstslide

Herhaling PVTT
Op de volgende slides volgt een aantal herhalingsopdrachten over de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd.
De opdracht:
Zet de werkwoorden die achter de zin tussen haakjes staan in de goede vorm in de zin.
Schrijf ook het onderwerp op als dat gevraagd wordt. 
Dat kan op de toets ook gevraagd worden en als je het dan vergeet, is het helaas niet goed :(

Voorbeeld: 
___________ je dat een goed voorstel? (vinden)
Antwoord: vind je

Slide 28 - Tekstslide

Vul de juiste vorm in in de tegenwoordige tijd
De docent (deleten) de opdracht.
A
deletet
B
delet
C
delete

Slide 29 - Quizvraag

welke UITLEG bij het vorige antwoord
"De docent [deletet] de opdracht."
is goed?
Let op: het gaat om de TT
A
ik-vorm is "ik delete" (vanwege uitspraak)/ de docent is 3e persoon enkelvoud -> dus ik-vorm +t
B
ik-vorm is {stam + -e} omdat de uitspraak anders niet klopt // 3e persoon enkelvoud-> ik-vorm +t
C
ik-vorm is "ik delet" maar een docent verdient gewoon iets extra's
D
Je schrijft wel "de docent deletet" maar je spreekt het uit als "de docent deliet"

Slide 30 - Quizvraag

Vul de juiste vorm in, in de TEGENWOORDIGE TIJD
(controleer met het ww 'lopen')
Het gebeur... regelmatig dat men fouten maakt in werkwoordspelling.
A
gebeurd
B
gebeurt
C
gebeurdt

Slide 31 - Quizvraag

Vul de juiste vorm in in de TEGENWOORDIGE TIJD
(controleer met het ww 'lopen')
Weet je wel wat het beteken.... als je werkwoordspelling echt beheerst!
A
betekend
B
betekent
C
betekendt

Slide 32 - Quizvraag

Tegenwoordige tijd: Vul de juiste vorm van het werkwoord in en noteer het onderwerp dat erbij hoort

1. Vind jij ook niet dat ik veel verdien, vergeleken met wat hij __________ ? (verdienen)

Slide 33 - Open vraag

Tegenwoordige tijd: Vul de juiste vorm van het werkwoord in en noteer het onderwerp dat erbij hoort
2. Paul __________ mij of ik hem wil helpen. (polsen)

Slide 34 - Open vraag

Tegenwoordige tijd: Vul de juiste vorm van het werkwoord in en noteer het onderwerp dat erbij hoort. Wees volledig!

3. Ik hoorde dat de nieuwe, grote H&M morgen geopend __________. (worden)

Slide 35 - Open vraag

Tegenwoordige tijd: Vul de juiste vorm van het werkwoord in en noteer het onderwerp dat erbij hoort

4. Mijn vrienden snappen het niet, maar ik __________ die muziek erg vervelend. (vinden)

Slide 36 - Open vraag

Tegenwoordige tijd: Vul de juiste vorm van het werkwoord in en noteer het onderwerp dat erbij hoort

5. Wat gek dat die superslimme en faalangstige Yrsa zich nog altijd zo over haar hoge cijfers __________ ! (verbazen)

Slide 37 - Open vraag

Tegenwoordige tijd: Vul de juiste vorm van het werkwoord in en noteer het onderwerp dat erbij hoort

6. Mijn kleren zullen er wel van gaan stinken, maar de vuurkorf op de hoek van de straat __________ uitstekend! (branden)

Slide 38 - Open vraag

Tegenwoordige tijd: Vul de juiste vorm van het werkwoord in en noteer het onderwerp dat erbij hoort

7. Moet ik hem helpen of __________ je klasgenoot de uitleg zelf? (onthouden)

Slide 39 - Open vraag

Herhaling persoonsvorm VT
Op de volgende slides volgt een aantal herhalingsopdrachten over de persoonsvorm in de VERLEDEN TIJD.

De opdracht:
Zet de werkwoorden die achter de zin tussen haakjes staan in de goede vorm in de zin.
Schrijf ook het onderwerp op dat hoort bij die persoonsvorm!

Voorbeeld: 
_______ je dat een goed voorstel? (vinden)
Antwoord: vond je

Slide 40 - Tekstslide

Vul de juiste vorm in in de verleden tijd
De docent (deleten) de opdracht.
A
delete
B
deletete
C
delette

Slide 41 - Quizvraag

welke UITLEG bij het vorige antwoord
"De docent [deletete] de opdracht."
is goed?
A
VT / Stam eindigt op een -t 🐏. (tt=ik delete)/ 3e pers. VT is +te
B
Bij de VT van regelmatige ww moet je in de derde persoon -te of -de toevoegen (regel: 't sexy fokschaap)
C
ik-vorm VT is "ik delete" en een docent verdient altijd iets extra's
D
Je schrijft wel "de docent deletete" maar je spreekt het uit als "de docent deliete"

Slide 42 - Quizvraag

Vul de juiste vorm in in de verleden tijd
De coureur (racen) naar de finish.
A
racte
B
racete

Slide 43 - Quizvraag

Vul de juiste vorm in in de verleden tijd

Afgelopen weken (besteden) we veel tijd aan werkwoordspelling.
A
besteden
B
besteede
C
besteedden
D
besteeden

Slide 44 - Quizvraag

Verleden tijd: Vul de juiste vorm van het werkwoord in en noteer het onderwerp dat erbij hoort
1. Peter vroeg of ik hem wilde helpen, maar ik __________ er niet over. (peinzen)

Slide 45 - Open vraag

Verleden tijd: Vul de juiste vorm van het werkwoord in en noteer het onderwerp dat erbij hoort

2. __________ Frank en Freya bij dezelfde halte __________? (uitstappen)

Slide 46 - Open vraag

Verleden tijd: Vul de juiste vorm van het werkwoord in en noteer het onderwerp dat erbij hoort

3. De stiekeme snoepers dachten zeker dat wij niets __________!(vermoeden)

Slide 47 - Open vraag

Verleden tijd: Vul de juiste vorm van het werkwoord in en noteer het onderwerp dat erbij hoort

4. Het peloton reed wel door, maar de koploper __________ zijn voorsprong alsnog. (vergroten)

Slide 48 - Open vraag

Verleden tijd: Vul de juiste vorm van het werkwoord in en noteer het onderwerp dat erbij hoort

5. Je moet wel op mijn feestje komen, want je __________ mij dat! (beloven)

Slide 49 - Open vraag

Verleden tijd: Vul de juiste vorm van het werkwoord in en noteer het onderwerp dat erbij hoort

6. Toen je nog niet kon mailen, __________ bedrijven elkaar hun facturen. (faxen)

Slide 50 - Open vraag

Verleden tijd: Vul de juiste vorm van het werkwoord in en noteer het onderwerp dat erbij hoort

7. De hele klas __________ samen de vloer na afloop van de kerstmarkt. (schrobben)

Slide 51 - Open vraag

Ik snap de regels van werkwoordspelling.
A
ja
B
nee

Slide 52 - Quizvraag

Ik snap het verschil tussen TT en VT en weet
welke regel bij TT hoort en welke bij VT moet toepassen
😒🙁😐🙂😃

Slide 53 - Poll