In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 5 videos.
Onderdelen in deze les
Herhaling DNA BS 1 en 2
Bekijk de korte filmpjes
en maak de 15 quizvragen
Slide 1 - Tekstslide
0
Slide 2 - Video
0
Slide 3 - Video
0
Slide 4 - Video
Wat is de bouwsteen van DNA?
A
allel
B
gen
C
nucleotide
D
eiwit
Slide 5 - Quizvraag
Genen bevatten informatie voor het maken van
A
DNA
B
RNA
C
eiwitten
D
alle drie
Slide 6 - Quizvraag
junk-DNA heeft
A
geen functie
B
een regulerende functie
C
verslaving tot gevolg
D
een coderende functie
Slide 7 - Quizvraag
Welke vormen van DNA zijn er
A
kern DNA
B
mitochondriaal DNA
C
chloroplast DNA
D
alle drie
Slide 8 - Quizvraag
Alle kinderen uit één gezin hebben hetzelfde DNA?
A
Ja
B
Nee
Slide 9 - Quizvraag
Welke volgorde van 'groot naar klein' klopt?
A
DNA--> gen --> chromosoom
B
Gen --> DNA --> chromosoom
C
Chromosoom --> gen
--> DNA
D
DNA --> gen -->
chromosoom
Slide 10 - Quizvraag
Wat is juist?
A
1 celkern
2 genen
B
1 cel
2 chromosomen
C
3 DNA
4 gen
D
3 Chromosomen
4 DNA
Slide 11 - Quizvraag
Hebben plantencellen ook DNA?
A
Ja
B
Nee
Slide 12 - Quizvraag
Stelling 1: Je krijgt alleen DNA van je vader of alleen DNA van je moeder Stelling 2: Niet iedere cel heeft DNA
A
Stelling 1 is correct, stelling 2 is incorrect
B
Stelling 1 en stelling 2 zijn correct
C
Stelling 1 is incorrect, stelling 2 is correct
D
Stelling 1 en stelling 2 zijn incorrect
Slide 13 - Quizvraag
In DNA vormen de basen A, G, C en T vaste paren. Welke paren zijn dat?
A
A - G en T - C
B
A - T en G - C
Slide 14 - Quizvraag
Op internet staan veel plaatjes van DNA. Heeft de tekenaar van dit plaatje de basen goed getekend?
A
Ja
B
Nee
Slide 15 - Quizvraag
voor replicatie is/zijn benodigd
A
DNA
B
DNA polymerase
C
vrije nucleotiden
D
alle drie
Slide 16 - Quizvraag
In welk deel van de celcyclus vind DNA replicatie plaats?
A
G1 fase
B
G2 fase
C
S fase
D
M fase
Slide 17 - Quizvraag
Doelstelling 10, vraag 1 -Bep zegt dat DNA-replicatie plaatsvindt tijdens de interfase. -Pieter zegt dat na DNA-replicatie een chromosoom uit twee chromatiden bestaat. Wie heeft (hebben) gelijk?
A
Geen van beiden
B
Alleen Bep
C
Alleen Pieter
D
Beiden
Slide 18 - Quizvraag
Organismen van verschillende soorten kunnen veel overeenkomsten vertonen in de samenstelling van stoffen, bijvoorbeeld van DNA. Waarom is deze overeenkomst een argument voor de evolutietheorie?
A
Omdat deze overeenkomst aantoont dat soorten veranderen, doordat mutanten blijven voortbestaan en individuen van de oorspronkelijke vorm uitsterven.
B
Omdat hieruit kan worden afgeleid hoe lang geleden de verschillende soorten zijn ontstaan.
C
Omdat deze overeenkomst het aannemelijk maakt dat verschillende soorten een gemeenschappelijke voorouder hebben.
Slide 19 - Quizvraag
BS 3 Transcriptie
Leerdoelen:
Je kunt de verschillen tussen DNA en RNA uitleggen
Je kunt het proces transcriptie mbv Binas 71 C, E en F toepassen
Je kunt het proces splicing en de termen pre-mRNA en mRNA mbv Binas 71H juist toepassen
Slide 20 - Tekstslide
Transcriptie
Met informatie op DNA kunnen ribosomen in cel eiwitten synthetiseren
DNA-sequentie van een gen overgeschreven naar RNA
messengerRNA (mRNA) brengt informatie voor synthese eiwit naar ribosoom
Slide 21 - Tekstslide
Slide 22 - Tekstslide
Lees de tekst over de Bouw van RNA op blz 223 in je boek
Slide 23 - Tekstslide
https:
Slide 24 - Link
0
Slide 25 - Video
Lees de rest van blz 223 en blz 224 van je boek en bekijk daarbij afb 31
Slide 26 - Tekstslide
Transcriptiefactoren en promotor
RNA-polymerase bindt aan promotor aan begin van gen
Bij eukaryoten kan RNA-polymerase alleen binden als er transcriptiefactoren aanwezig zijn
Slide 27 - Tekstslide
Slide 28 - Tekstslide
Slide 29 - Tekstslide
Slide 30 - Tekstslide
https:
Slide 31 - Link
0
Slide 32 - Video
Lees blz 226 en 227 in je boek
Slide 33 - Tekstslide
RNA-processing (splicing)
RNA-molecuul dat bij transcriptie is gevormd is pre-mRNA
Genen bestaan uit stukken niet-coderend DNA (introns) en coderend DNA (exons)
Spliceosoom knipt introns uit pre-mRNA en plakt exons aan elkaar
Verschillende mRNA-moleculen kunnen gevormd worden
Slide 34 - Tekstslide
Klaar met BS 3 Transcriptie
Leerdoelen:
Je kunt de verschillen tussen DNA en RNA uitleggen
Je kunt het proces transcriptie mbv Binas 71 C, E en F toepassen
Je kunt het proces splicing en de termen pre-mRNA en mRNA mbv Binas 71H juist toepassen