Lesdoelen:
• De student kent de definitie van hechting en een hechtingsstoornis.
• De student kent de verschillen tussen een goede hechting en een hechtingsstoornis.
• De student benoemt de vier soorten hechtingstypen.
• De student kent globaal het verloop van de hechting.
• De student kent een aantal gedragskenmerken die voor kunnen komen bij kinderen met een hechtingsstoornis.
• De student kent de sterke kanten van kinderen met een hechtingsstoornis.
• De student weet wat hij/zij kan doen bij kinderen met een hechtingsproblematiek of stoornis.
• De student kan zich inleven in de belevingswereld van een kind met een hechtingsstoornis en zijn sociale netwerk.
• De student kan zijn creativiteit koppelen aan de theorie.