1.1 Stofeigenschappen

1.1 Stofeigenschappen
1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
ScheikundeMiddelbare schoolmavoLeerjaar 4

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 80 min

Onderdelen in deze les

1.1 Stofeigenschappen

Slide 1 - Tekstslide

Programma
-Toets bespreken
20 min
-Stofeigenschappen
20 min
-Gevarensymbolen
10 min
-Oefenen
30 min

Slide 2 - Tekstslide

Toets bespreken

Slide 3 - Tekstslide

Leerdoelen
Wat behandelen we vandaag?

  • Je kunt beschrijven waar scheikundigen zich mee bezighouden.
  • Je kunt een stof herkennen aan zijn stofeigenschappen.
  • Je kunt informatie over de eigenschappen en het veilig gebruik van stoffen opzoeken op een chemiekaart.
  • Je kunt de betekenis van de gevarensymbolen benoemen voor corrosief, schadelijk, explosief, ontvlambaar en giftig.
  • Je kunt berekeningen maken met dichtheid.

Slide 4 - Tekstslide

Stofeigenschappen
  • Waarnemingen kan je doen door middel van stofeigenschappen.

  • Elke stof verschilt van elkaar.

  • Stoffen hebben andere kenmerken van elkaar.

  • Dit noemen we stofeigenschappen.






Slide 5 - Tekstslide

Bedenk zelf wat mogelijke stofeigenschappen kunnen zijn.

Slide 6 - Woordweb

Smaak
Stoffen verschillen van elkaar omdat ze anders smaken.





!!!LET OP!!!: De meeste stoffen tijdens natuur- en scheikunde zijn niet eetbaar.

Slide 7 - Tekstslide

Geur
Stoffen verschillen van elkaar omdat ze anders ruiken.






!!!LET OP!!!: Ruik nooit direct aan een stof, wuif altijd eerst met je hand er overheen.

Slide 8 - Tekstslide

Kleur
Stoffen hebben vaak andere kleuren.

Slide 9 - Tekstslide

Fase bij kamertemperatuur
Een stof kan 3 fases hebben:
  • Vast
  • Vloeibaar
  • Gas

Slide 10 - Tekstslide

Oplosbaarheid in water
Niet elke stof lost even goed op in water.

Slide 11 - Tekstslide

Elektrische geleiding
Sommige stoffen geleiden stroom goed (het laat stroom goed er doorheen gaan)

  • Metalen geleiden stroom goed
  • Kunststoffen geleiden stroom niet
  • Meetinstrument = stroommeter

Slide 12 - Tekstslide

Smeltpunt en kookpunt
Verschillende vaste stoffen smelten bij verschillende temperaturen. (smeltpunt)
  • water: smeltpunt = 0 °C
  • ijzer: smeltpunt = 1538 °C

Verschillende vloeistoffen verdampen bij verschillende temperaturen (kookpunt)
  • water: kookpunt = 100 °C
  • ijzer: kookpunt = 2862 °C

Meetinstrument = speciale thermometer


Slide 13 - Tekstslide

Benoem stofeigenschappen van de volgende stof:

Slide 14 - Woordweb

Benoem stofeigenschappen van de volgende stof:

Slide 15 - Woordweb

Benoem stofeigenschappen van de volgende stof:

Slide 16 - Woordweb

Gevarensymbolen
Sommige stoffen die in het huishouden worden gebruikt, zijn gevaarlijk voor ons.
Deze krijgen daarom op de verpakking een gevarensymbool.

Deze kan je makkelijk terugvinden in de Binas!!!

Slide 17 - Tekstslide

Dichtheid
Wat is zwaarder een kilo veren of een kilo lood?



Slide 18 - Tekstslide

Wat is zwaarder, een kubieke centimeter (cm3) veren of een kubieke centimeter (cm3) lood?
A
Veren
B
Lood
C
Even zwaar

Slide 19 - Quizvraag

Dichtheid
Dichtheid: het gewicht van een stof in gram per kubieke centimeter.

Oftewel: als je een kubieke centimeter van 2 verschillende stoffen pakt, zullen deze stoffen een ander gewicht hebben.

Voorbeeld:
Dichtheid veer: 0,05 g/cm³
Dichtheid lood: 11,35 g/cm³

1 cm³ veren is dus lichter dan 1 cm³ lood


Slide 20 - Tekstslide

Hoe bepaal je de dichtheid van bijvoorbeeld lood?

Slide 21 - Tekstslide

Dichtheid
Dichtheid zorgt ervoor dat ijs drijft.
dichtheid ijs < dichtheid water

Stoffen drijven bovenop andere stoffen met een grotere dichtheid.
bv. olie en water


Slide 22 - Tekstslide

Een stukje plastic heeft een dichtheid van 1,05 g/cm3. Blijf het drijven in water of gaat het zinken?
A
Drijven
B
Zinken

Slide 23 - Quizvraag

Rekenen met dichtheid
  • Massa altijd in gram
  • Volume altijd in kubieke centimeter of mL
  • De dichtheid altijd in g/cm³ (of g/mL)

Voorbeeld:
Een stukje metaal weegt 245 gram en heeft een volume van 36 cm³, bereken de dichtheid in g/cm³.

Formule: ρ = m/V
m = 245 g
V = 36 cm³
ρ = m/V = 245/36 = 6,81 g/cm³


Slide 24 - Tekstslide

Bart vindt tijdens zijn wandeling naar huis een vreemd stukje metaal. Hij neemt het mee naar huis en onderzoekt daar wat voor metaal het is. Hij weegt het eerst, de weegschaal geeft aan dat het stukje metaal 45 gram weegt. Daarna gebruikt hij de onderdompelmethode om uit te vinden wat het volume van het metaal is. Hieruit blijkt dat het metaal een volume heeft van 2,33 cm³.
Bereken de dichtheid van dit metaal.
Formule:
ρ=Vm

Slide 25 - Open vraag

Volume
Soms staat de volume niet in de tekst gegeven, en moet je het zelf bepalen. Hoe doe je dat?

1; opmeten:
Als je stof een simpele vorm heeft, zoals een rechthoek of cilindervorm, kan je het makkelijk opmeten.

  • Formule rechthoek: V = l x b x h (lengte x breedte x hoogte)
  • Formule cilinder: V = π x r2 x h (pi x straal2 x hoogte)

Slide 26 - Tekstslide

Volume
2; onderdompelmethode:
Als je een stof hebt met een complexe vorm, zoals een kiezelsteentje, kan je de onderdompelmethode gebruiken.

  • Je vult een maatcilinder met een bekende hoeveelheid water, bijvoorbeeld 52 mL.
  • Je laat het kiezelsteentje erin vallen en kijkt naar de eindstand van het water, bijvoorbeeld 78 mL.
  • eindwaarde - beginwaarde = volume van de kiezelsteen.
    78 - 52 = 26 mL = 26 cm3.

Slide 27 - Tekstslide

Oefeningen
Ga aan de slag met de volgende oefeningen:

Hoofdstuk 1 Paragraaf 1:
1, 2, 3, 6, 7, 8, 10, 11, 12, 13

Slide 28 - Tekstslide

Welke leerdoelen beheers je?
Klik op de link, deze opent weer de check. Vul nu de laatste slide in:

Slide 29 - Tekstslide