DT4 week 3 les 1 en les 2: 7.4 Formules opstellen bij grafieken MCAWIS

Hoofdstuk 7 - Woordformules

§7.4 Formules opstellen bij grafieken
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
WiskundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Hoofdstuk 7 - Woordformules

§7.4 Formules opstellen bij grafieken

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen 
§7.4 Formules opstellen bij grafieken
  1. Ik kan een formule opstellen uit een lineaire grafiek door roosterpunten uit de grafiek te noteren in een tabel.

Slide 2 - Tekstslide

Terugblikken op: §7.1 t/m §7.3

Slide 3 - Tekstslide

Hieronder is een beschrijving voor huren van een huurauto.
Het huren van een auto kost €50,-, daarboven op betaal je 0,11 per km.

Kies de juiste combinatie van beweringen.
A
De vaste kosten zijn €50,-, de kosten per km is 0,11
B
De vaste kosten zijn 0,11, de kosten per km is €50,-
C
De vaste kosten zijn €50,- Je betaalt niets per km.
D
Eer zijn geen vaste kosten. De kosten per km is 0,11

Slide 4 - Quizvraag

Maak een formule bij de volgende beschrijving om de kosten voor het huren te berekenen

Het huren van een auto kost €50,-, daarboven op betaal je 0,11 per km.
A
aantal km x 50 + 11 = huurkosten
B
aantal km x 0,11 = huurkosten
C
aantal km x 0,11 + 50 = huurkosten
D
aantal km + 50 = huurkosten

Slide 5 - Quizvraag

Maak een formule bij de volgende beschrijving om de lengte van een kaars te berekenen.

Een kaars is 25cm lang, per uur branden gaat daar 0,5 cm van af.
A
Lengte kaars = 25 - 0,5 x aantal uur
B
Lengte kaars = 0,5 x aantal uur
C
Lengte kaars = 25 + 0,5 x aantal uur
D
Lengte kaars = 25

Slide 6 - Quizvraag

Terugblikken op: §7.2 Grafieken bij formules

Slide 7 - Tekstslide

Kies de beste stapgrootte voor kosten in € uit de 4 mogelijkheden.
A
1,00
B
2,00
C
5,00
D
10,00

Slide 8 - Quizvraag

Ava zegt: "Tijd in min komt op de horizontale as."
Matthijs zegt daarop: "Nee joh, loser. Hoogte in meters komt op de horizontale as."
Kies de juiste optie hieronder.

A
Ava: Loser Matthijs: Loser
B
Ava: Winner Matthijs: Loser
C
Ava: Winner Matthijs: Winner
D
Ava: Loser Matthijs: Winner

Slide 9 - Quizvraag

Kies de beste opties voor tijd in minuten en hoogte in meters
A
Tijd in minuten: 2 Hoogte in meters: 200 Geen zaagtand op de y-as
B
Tijd in minuten: 2 Hoogte in meters: 10 Wel zaagtand op de y-as
C
Tijd in minuten: 2 Hoogte in meters: 50 Wel zaagtand op de y-as
D
Tijd in minuten: 2 Hoogte in meters: 100 Wel zaagtand op de y-as

Slide 10 - Quizvraag

Zie de twee formules hieronder.
Geef aan of ze stijgen of dalen.
A: 1000 - 125 x aantal maanden = spaarbedrag
B: - 125 x aantal maanden + 1000 = spaarbedrag
A
A: Stijgend B: Dalend
B
A: Stijgend B: Stijgend
C
A: Dalend B: Stijgend
D
A: Dalend B: Dalend

Slide 11 - Quizvraag

Terugblikken op: §7.3 Lineaire Formules

Slide 12 - Tekstslide

Welke beweringen zijn waar?
A
Een lineaire grafiek is altijd recht. Een lineaire grafiek is altijd stijgend.
B
Een lineaire grafiek is altijd recht. Een lineaire grafiek is kan stijgen en dalen.
C
Een lineaire grafiek is altijd recht. Een lineaire grafiek is altijd dalend.
D
Een lineaire grafiek is altijd recht. Een lineaire grafiek is altijd horizontaal.

Slide 13 - Quizvraag

Zie de formule hiernaast: "aantal km x 0,11 + 50 = huurkosten"
Maak de zin af: "De lijn bij deze formule is recht want, ....."

A
...dat is gewoon zo.
B
...per km komt er 0,11 bij.
C
....per km komt er 50 bij
D
... de vaste kosten is 50

Slide 14 - Quizvraag

Zie de formule hiernaast: "aantal km x 0,11 + 50 = huurkosten" Wat stelt het getal 0,11 voor?
Wat stelt 50 voor?
A
50 is het begingetal 0,11 is wat er per km bij komt
B
0,11 is het begingetal 50 is wat er per km bij komt
C
50 zijn de huurkosten 0,11 is het aantal km
D
0,11 zijn de totale kosten 50 is het aantal km

Slide 15 - Quizvraag

§7.4 Formules opstellen bij grafieken
Leerdoel:
Ik kan een formule opstellen uit een lineaire grafiek door roosterpunten uit de grafiek te noteren in een tabel.

Slide 16 - Tekstslide

Gebruik de grafiek hiernaast.
De waarde van 'bedrag' wanneer tijd gelijk aan nul is, is ....
A
30
B
20
C
0
D
10

Slide 17 - Quizvraag

Begingetal
Het begingetal van een formule is te vinden in de grafiek en in de tabel. Hiernaast is dat '20'.
In de grafiek: 
Daar waar de grafiek 
de y-as snijdt heb je de coordinaat:
(0, 20)
Dus begingetal 20.

Slide 18 - Tekstslide

Begingetal
Het begingetal van een formule is ook te vinden in een tabel (die je bijvoorbeeld uit een grafiek hebt gehaald).
In de tabel: 
Het getal onder de 0.
Dus 20.

Slide 19 - Tekstslide

Uit de tabel kan je zien dat er per 20 minuten €10 bij komt.
Hoeveel komt er dus per 1 minuut bij? Welke berekening hoort daar bij?
A
Per 20 minuten komt er €10 bij, dus per minuut is dat 20 : 10 = 2 Dus 2 euro per minuut.
B
Per 20 minuten komt er €10 bij, dus per minuut is dat 10 : 20 = 0,50 Dus 0,50 euro per minuut.

Slide 20 - Quizvraag

Welke stappen en in welke volgorde neem je om een formule uit een grafiek te maken?
A
1: maak een tabel uit je grafiek 2: Lees het begingetal af 3: Bereken hoeveel er bij komt per 1 eenheid 4: Schrijf de formule op
B
1: maak een tabel uit je grafiek 2: Lees het begingetal af 3: Schrijf de formule op 4: Bereken hoeveel er bij komt per 1 eenheid
C
1: maak een tabel uit je grafiek 2: Schrijf de formule op 3: Bereken hoeveel er bij komt per 1 eenheid 4: Lees het begingetal af
D
1: Schrijf de formule op 2: Lees het begingetal af 3: Bereken hoeveel er bij komt per 1 eenheid 4: maak een tabel uit je grafiek

Slide 21 - Quizvraag

Het begingetal is 20 en er komt 0,50 per minuut bij.
De formule is dus:
A
tijd x 0,50 = 20
B
tijd x 0,50 + = bedrag
C
tijd x 0,50 + 20 = bedrag
D
tijd x 0,50 + 20

Slide 22 - Quizvraag

Extra uitlegfilm: formules opstellen bij grafieken
Alleen bestuderen als je nog extra uitleg wil.

Slide 23 - Tekstslide

Deze week maken:
Les 1:
Maken 7.4 Formules opstellen bij grafieken: 25, 26, 27

Les 2:
Maken 7.4 Formules opstellen bij grafieken: O28 of 2829, 30 of 31 (<- lastig!)

Slide 24 - Tekstslide