WI 1HV P3 H7 W2.L3 §7.4 Formules opstellen bij grafieken
WI 1HV P3 Hoofdstuk 7 - Woordformules
WI 1HV P3 H7 W2.L3
§7.4 Formules opstellen bij grafieken
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
WiskundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1
In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Onderdelen in deze les
WI 1HV P3 Hoofdstuk 7 - Woordformules
WI 1HV P3 H7 W2.L3
§7.4 Formules opstellen bij grafieken
Slide 1 - Tekstslide
Leerdoelen
§7.4 Formules opstellen bij grafieken
Ik kan een formule opstellen uit een lineaire grafiek door roosterpunten uit de grafiek te noteren in een tabel.
Slide 2 - Tekstslide
Terugblikken op: §7.1 t/m §7.3
Slide 3 - Tekstslide
Hieronder is een beschrijving voor huren van een huurauto. Het huren van een auto kost €50,-, daarboven op betaal je 0,11 per km.
Kies de juiste combinatie van beweringen.
A
De vaste kosten zijn €50,-,
de kosten per km is 0,11
B
De vaste kosten zijn 0,11,
de kosten per km is €50,-
C
De vaste kosten zijn €50,-
Je betaalt niets per km.
D
Eer zijn geen vaste kosten.
De kosten per km is 0,11
Slide 4 - Quizvraag
Maak een formule bij de volgende beschrijving om de kosten voor het huren te berekenen
Het huren van een auto kost €50,-, daarboven op betaal je 0,11 per km.
A
aantal km x 50 + 11 = huurkosten
B
aantal km x 0,11 = huurkosten
C
aantal km x 0,11 + 50 = huurkosten
D
aantal km + 50 = huurkosten
Slide 5 - Quizvraag
Maak een formule bij de volgende beschrijving om de lengte van een kaars te berekenen.
Een kaars is 25cm lang, per uur branden gaat daar 0,5 cm van af.
A
Lengte kaars = 25 - 0,5 x aantal uur
B
Lengte kaars = 0,5 x aantal uur
C
Lengte kaars = 25 + 0,5 x aantal uur
D
Lengte kaars = 25
Slide 6 - Quizvraag
Terugblikken op: §7.2 Grafieken bij formules
Slide 7 - Tekstslide
Kies de beste stapgrootte voor kosten in € uit de 4 mogelijkheden.
A
1,00
B
2,00
C
5,00
D
10,00
Slide 8 - Quizvraag
Ava zegt: "Tijd in min komt op de horizontale as." Matthijs zegt daarop: "Nee joh, loser. Hoogte in meters komt op de horizontale as." Kies de juiste optie hieronder.
A
Ava: Loser
Matthijs: Loser
B
Ava: Winner
Matthijs: Loser
C
Ava: Winner
Matthijs: Winner
D
Ava: Loser
Matthijs: Winner
Slide 9 - Quizvraag
Kies de beste opties voor tijd in minuten en hoogte in meters
A
Tijd in minuten: 2
Hoogte in meters: 200
Geen zaagtand op de y-as
B
Tijd in minuten: 2
Hoogte in meters: 10
Wel zaagtand op de y-as
C
Tijd in minuten: 2
Hoogte in meters: 50
Wel zaagtand op de y-as
D
Tijd in minuten: 2
Hoogte in meters: 100
Wel zaagtand op de y-as
Slide 10 - Quizvraag
Zie de twee formules hieronder. Geef aan of ze stijgen of dalen. A: 1000 - 125 x aantal maanden = spaarbedrag B: - 125 x aantal maanden + 1000 = spaarbedrag
A
A: Stijgend
B: Dalend
B
A: Stijgend
B: Stijgend
C
A: Dalend
B: Stijgend
D
A: Dalend
B: Dalend
Slide 11 - Quizvraag
Terugblikken op: §7.3 Lineaire Formules
Slide 12 - Tekstslide
Welke beweringen zijn waar?
A
Een lineaire grafiek is altijd recht.
Een lineaire grafiek is altijd stijgend.
B
Een lineaire grafiek is altijd recht.
Een lineaire grafiek is kan stijgen en dalen.
C
Een lineaire grafiek is altijd recht.
Een lineaire grafiek is altijd dalend.
D
Een lineaire grafiek is altijd recht.
Een lineaire grafiek is altijd horizontaal.
Slide 13 - Quizvraag
Zie de formule hiernaast: "aantal km x 0,11 + 50 = huurkosten" Maak de zin af: "De lijn bij deze formule is recht want, ....."
A
...dat is gewoon zo.
B
...per km komt er 0,11 bij.
C
....per km komt er 50 bij
D
... de vaste kosten is 50
Slide 14 - Quizvraag
Zie de formule hiernaast: "aantal km x 0,11 + 50 = huurkosten" Wat stelt het getal 0,11 voor? Wat stelt 50 voor?
A
50 is het begingetal
0,11 is wat er per km bij komt
B
0,11 is het begingetal
50 is wat er per km bij komt
C
50 zijn de huurkosten
0,11 is het aantal km
D
0,11 zijn de totale kosten
50 is het aantal km
Slide 15 - Quizvraag
§7.4 Formules opstellen bij grafieken
Heb je moeite met de slides over §7.4? Bestudeer dan nog eens de animatie (uitlegfilm) bij §7.4 in je online omgeving.
Leerdoel
Ik kan een formule opstellen uit een lineaire grafiek door roosterpunten uit de grafiek te noteren in een tabel.
Slide 16 - Tekstslide
Gebruik de grafiek hiernaast. De waarde van 'bedrag' wanneer tijd gelijk aan nul is, is ....
A
30
B
20
C
0
D
10
Slide 17 - Quizvraag
Gebruik de grafiek de grafiek van de vorige slide om de lege vakjes in te vullen. Welke rij getallen krijg je dan?
A
0 | 20 | 40 | 60
B
10 | 20 | 30 | 40
C
20 | 30 | 40 | 50
D
20 | 30 | 40 | 40
Slide 18 - Quizvraag
Het begingetal '30' is ook te vinden in de grafiek. Hoe is die te vinden?
A
Die is niet te vinden in de grafiek.
B
Bij (0, 30)
C
Aan het begin van de grafiek
D
Waar de grafiek de y-as snijdt.
Slide 19 - Quizvraag
Begingetal
Het begingetal van een formule is te vinden in de grafiek en in de tabel. Hiernaast is dat '20'.
In de grafiek:
Daar waar de grafiek
de y-as snijdt heb je de coordinaat:
(0, 20)
Dus begingetal 20.
Slide 20 - Tekstslide
Begingetal
Het begingetal van een formule is ook te vinden in een tabel (die je bijvoorbeeld uit een grafiek hebt gehaald).
In de tabel:
Het getal onder de 0.
Dus 20.
Slide 21 - Tekstslide
Uit de tabel kan je zien dat er per 20 minuten €10 bij komt. Hoeveel komt er dus per 1 minuut bij? Welke berekening hoort daar bij?
A
Per 20 minuten komt er €10 bij,
dus per minuut is dat 20 : 10 = 2
Dus 2 euro per minuut.
B
Per 20 minuten komt er €10 bij,
dus per minuut is dat 10 : 20 = 0,50
Dus 0,50 euro per minuut.
Slide 22 - Quizvraag
Welke stappen en in welke volgorde neem je om een formule uit een grafiek te maken?
A
1: maak een tabel uit je grafiek
2: Lees het begingetal af
3: Bereken hoeveel er bij komt per 1 eenheid
4: Schrijf de formule op
B
1: maak een tabel uit je grafiek
2: Lees het begingetal af
3: Schrijf de formule op
4: Bereken hoeveel er bij komt per 1 eenheid
C
1: maak een tabel uit je grafiek
2: Schrijf de formule op
3: Bereken hoeveel er bij komt per 1 eenheid
4: Lees het begingetal af
D
1: Schrijf de formule op
2: Lees het begingetal af
3: Bereken hoeveel er bij komt per 1 eenheid
4: maak een tabel uit je grafiek
Slide 23 - Quizvraag
Het begingetal is 20 en er komt 0,50 per minuut bij. De formule is dus:
A
tijd x 0,50 = 20
B
tijd x 0,50 + = bedrag
C
tijd x 0,50 + 20 = bedrag
D
tijd x 0,50 + 20
Slide 24 - Quizvraag
Extra uitlegfilm: formules opstellen bij grafieken