WI 1HV §7.4 Formules opstellen bij grafieken

WI 1HV Hoofdstuk 7 - Woordformules

§7.4 Formules opstellen bij grafieken
1 / 33
volgende
Slide 1: Tekstslide
WiskundeMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

WI 1HV Hoofdstuk 7 - Woordformules

§7.4 Formules opstellen bij grafieken

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen 
§7.4 Formules opstellen bij grafieken
  1. Ik kan een formule opstellen uit een lineaire grafiek door roosterpunten uit de grafiek te noteren in een tabel.

Slide 2 - Tekstslide

Terugblikken op: §7.1 t/m §7.3

Slide 3 - Tekstslide

Hieronder is een beschrijving voor huren van een huurauto.
Het huren van een auto kost €50,-, daarboven op betaal je 0,11 per km.

Kies de juiste combinatie van beweringen.
A
De vaste kosten zijn €50,-, de kosten per km is 0,11
B
De vaste kosten zijn 0,11, de kosten per km is €50,-
C
De vaste kosten zijn €50,- Je betaalt niets per km.
D
Eer zijn geen vaste kosten. De kosten per km is 0,11

Slide 4 - Quizvraag

Maak een formule bij de volgende beschrijving om de kosten voor het huren te berekenen

Het huren van een auto kost €50,-, daarboven op betaal je 0,11 per km.
A
aantal km x 50 + 11 = huurkosten
B
aantal km x 0,11 = huurkosten
C
aantal km x 0,11 + 50 = huurkosten
D
aantal km + 50 = huurkosten

Slide 5 - Quizvraag

Maak een formule bij de volgende beschrijving om de lengte van een kaars te berekenen.

Een kaars is 25cm lang, per uur branden gaat daar 0,5 cm van af.
A
Lengte kaars = 25 - 0,5 x aantal uur
B
Lengte kaars = 0,5 x aantal uur
C
Lengte kaars = 25 + 0,5 x aantal uur
D
Lengte kaars = 25

Slide 6 - Quizvraag

Terugblikken op: §7.2 Grafieken bij formules

Slide 7 - Tekstslide

Kies de beste stapgrootte voor kosten in € uit de 4 mogelijkheden.
A
1,00
B
2,00
C
5,00
D
10,00

Slide 8 - Quizvraag

Ava zegt: "Tijd in min komt op de horizontale as."
Matthijs zegt daarop: "Nee joh, loser. Hoogte in meters komt op de horizontale as."
Kies de juiste optie hieronder.

A
Ava: Loser Matthijs: Loser
B
Ava: Winner Matthijs: Loser
C
Ava: Winner Matthijs: Winner
D
Ava: Loser Matthijs: Winner

Slide 9 - Quizvraag

Zie de twee formules hieronder.
Geef aan of ze stijgen of dalen.
A: 1000 - 125 x aantal maanden = spaarbedrag
B: - 125 x aantal maanden + 1000 = spaarbedrag
A
A: Stijgend B: Dalend
B
A: Stijgend B: Stijgend
C
A: Dalend B: Stijgend
D
A: Dalend B: Dalend

Slide 10 - Quizvraag

Terugblikken op: §7.3 Lineaire Formules

Slide 11 - Tekstslide

Welke beweringen zijn waar?
A
Een lineaire grafiek is altijd recht. Een lineaire grafiek is altijd stijgend.
B
Een lineaire grafiek is altijd recht. Een lineaire grafiek is kan stijgen en dalen.
C
Een lineaire grafiek is altijd recht. Een lineaire grafiek is altijd dalend.
D
Een lineaire grafiek is altijd recht. Een lineaire grafiek is altijd horizontaal.

Slide 12 - Quizvraag

Zie de formule hiernaast: "aantal km x 0,11 + 50 = huurkosten"
Maak de zin af: "De lijn bij deze formule is recht want, ....."

A
...dat is gewoon zo.
B
...per km komt er 0,11 bij.
C
....per km komt er 50 bij
D
... de vaste kosten is 50

Slide 13 - Quizvraag

Zie de formule hiernaast: "aantal km x 0,11 + 50 = huurkosten" Wat stelt het getal 0,11 voor?
Wat stelt 50 voor?
A
50 is het begingetal 0,11 is wat er per km bij komt
B
0,11 is het begingetal 50 is wat er per km bij komt
C
50 zijn de huurkosten 0,11 is het aantal km
D
0,11 zijn de totale kosten 50 is het aantal km

Slide 14 - Quizvraag

§7.4 Formules opstellen bij grafieken
Heb je moeite met de slides over §7.4? Bestudeer dan nog eens de animatie (uitlegfilm) bij §7.4 in je online omgeving.

Leerdoel
Ik kan een formule opstellen uit een lineaire grafiek door roosterpunten uit de grafiek te noteren in een tabel.

Slide 15 - Tekstslide

Gebruik de grafiek hiernaast.
De waarde van 'bedrag' wanneer tijd gelijk aan nul is, is ....
A
30
B
20
C
0
D
10

Slide 16 - Quizvraag

Gebruik de grafiek de grafiek van de vorige slide om de lege vakjes in te vullen. Welke rij getallen krijg je dan?
A
0 | 20 | 40 | 60
B
10 | 20 | 30 | 40
C
20 | 30 | 40 | 50
D
20 | 30 | 40 | 40

Slide 17 - Quizvraag

Het begingetal '30' is ook te vinden in de grafiek. Hoe is die te vinden?
A
Die is niet te vinden in de grafiek.
B
Bij (0, 30)
C
Aan het begin van de grafiek
D
Waar de grafiek de y-as snijdt.

Slide 18 - Quizvraag

Begingetal
Het begingetal van een formule is te vinden in de grafiek en in de tabel. Hiernaast is dat '20'.
In de grafiek: 
Daar waar de grafiek 
de y-as snijdt heb je de coordinaat:
(0, 20)
Dus begingetal 20.

Slide 19 - Tekstslide

Begingetal
Het begingetal van een formule is ook te vinden in een tabel (die je bijvoorbeeld uit een grafiek hebt gehaald).
In de tabel: 
Het getal onder de 0.
Dus 20.

Slide 20 - Tekstslide

Uit de tabel kan je zien dat er per 20 minuten €10 bij komt.
Hoeveel komt er dus per 1 minuut bij? Welke berekening hoort daar bij?
A
Per 20 minuten komt er €10 bij, dus per minuut is dat 20 : 10 = 2 Dus 2 euro per minuut.
B
Per 20 minuten komt er €10 bij, dus per minuut is dat 10 : 20 = 0,50 Dus 0,50 euro per minuut.

Slide 21 - Quizvraag

Welke stappen en in welke volgorde neem je om een formule uit een grafiek te maken?
A
1: maak een tabel uit je grafiek 2: Lees het begingetal af 3: Bereken hoeveel er bij komt per 1 eenheid 4: Schrijf de formule op
B
1: maak een tabel uit je grafiek 2: Lees het begingetal af 3: Schrijf de formule op 4: Bereken hoeveel er bij komt per 1 eenheid
C
1: maak een tabel uit je grafiek 2: Schrijf de formule op 3: Bereken hoeveel er bij komt per 1 eenheid 4: Lees het begingetal af
D
1: Schrijf de formule op 2: Lees het begingetal af 3: Bereken hoeveel er bij komt per 1 eenheid 4: maak een tabel uit je grafiek

Slide 22 - Quizvraag

Het begingetal is 20 en er komt 0,50 per minuut bij.
De formule is dus:
A
tijd x 0,50 = 20
B
tijd x 0,50 + = bedrag
C
tijd x 0,50 + 20 = bedrag
D
tijd x 0,50 + 20

Slide 23 - Quizvraag

Slide 24 - Tekstslide

y = ax + b
  
stapgrootte
startgetal
Anders
Bedrag in euro's = 80 + 25x tijd in uren
8 opzij
   1
280 omh
  35
Best
Bedrag in euro's = 35 x tijd in uren
8 opzij
   1
200 omh
  25

Slide 25 - Tekstslide

Slide 26 - Tekstslide

Lengte in cm = 30 - 2x  tijd in uren
6 opzij
 1
12 omlaag
 2

Slide 27 - Tekstslide

Slide 28 - Tekstslide

Hoogte in cm = 120 - 15 x tijd in uren
4 opzij
 1
60 omlaag
 15

Slide 29 - Tekstslide

Slide 30 - Tekstslide

Hoogte in cm = 2 + 0,5 x tijd in uren
4 opzij
 1
2 omh
 0,5

Slide 31 - Tekstslide

Slide 32 - Video

Klaar!!
Ga aan de slag in de online omgeving 
met paragraaf 4. 
Voor opdracht 31 maak jij een tekening in je 
schrift deze stuur je aan mij door via teams.

Slide 33 - Tekstslide