Hoofdstuk 4

inleiding
  • tussenletters in samenstellingen (hfd 4)
  • werkwoordsvormen (hfd 4) 
  • hoofdletters en aanhalingstekens (hfd 5)
  • persoonsvorm in samengestelde zinnen (hfd 5)
  • aan elkaar of los (hfd 6)
  • persoonsvorm tt of vt (hfd 6)
  • zinsdeelzinnen (hfd 6)
1 / 14
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 14 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

inleiding
  • tussenletters in samenstellingen (hfd 4)
  • werkwoordsvormen (hfd 4) 
  • hoofdletters en aanhalingstekens (hfd 5)
  • persoonsvorm in samengestelde zinnen (hfd 5)
  • aan elkaar of los (hfd 6)
  • persoonsvorm tt of vt (hfd 6)
  • zinsdeelzinnen (hfd 6)

Slide 1 - Tekstslide

tussenletters in samenstellingen (hfd 4)
samenstelling: fiets+tas= fietstas
tussenletters: (e)n, e of s
wanneer -s?
  • als je hem hoort, schrijf je hem ook (meningsverschil)
  • als tweede deel met een -s schrijft, vervang je dat door een woord die dat niet heeft (bruidssluier, want bruidsjapon)

Slide 2 - Tekstslide

tussenletters in samenstellingen (hfd 4)
wanneer -(e)n?
  • als eerste deel een zelfstandig naamwoord is dat alleen meervoud op -en heeft (paardenbloem)
  • eerste deel heeft geen meervoud (rijstepap)
  • eerste deel verwijst naar iets waar maar één van is (maneschijn)
  • eerste deel heeft meervoud op -s (secondewijzer)
  • eerste deel is geen zelfstandig naamwoord (knarsetanden)
  • eerste deel versterkt een bijv. naamwoord (reuzefijn)

Slide 3 - Tekstslide

werkwoordsvormen (hfd 4) 
de pvtt (pers.vorm tegenwoordige tijd): den, ten (behoeden) (posten)
de pvvt (pers.vorm verledentijd): dde(n), tte(n) (landden) (mistte)
de infinitief -> woordenboek

Slide 4 - Tekstslide

hoofdletters en aanhalingstekens (hfd 5)
wanneer hoofdletter?: 
  • begin van een zin
  • eigennamen (Willem-Alexander College)
  • aardrijkskundige namen (Utrecht)
  • persoonsnamen (Ernst van de Heuvel)

Slide 5 - Tekstslide

hoofdletters en aanhalingstekens (hfd 5)
wanneer kleine letter?:
  • samenstellingen met religieuze feesten (paasmaandag)
  • religies (christendom
  • windstreken (oosten)
  • seizoenen (zomer)
  • en andere normale woorden

Slide 6 - Tekstslide

hoofdletters en aanhalingstekens (hfd 5)
wanneer aanhalingstekens?:
  • directe reden/citaten: peter zegt: ''ik ga vanavond vroeg slapen.''
  • titels
  • als je het woord zelf bedoelt en niet de betekenis
-> veel mensen hebben moeite met de spelling van het woord 'barbeque'

Slide 7 - Tekstslide

persoonsvorm in samengestelde zinnen (hfd 5)
zo vind je persoonsvorm in samengestelde zinnen:
  • probeer alle werkwoorden van tijd te veranderen
-> de gemeenteraad heeft besloten dat de kleine dropsschool wordt opgeheven als het leerlingenaantal nog verder zal teruglopen
-> de gemeenteraad had besloten dat de kleine dorpsschool werd opgeheven als het leerlingenaantal nog verder zou teruglopen

Slide 8 - Tekstslide

aan elkaar of los (hfd 6)
samenstellingen worden aan elkaar geschreven (tennisracket)
woorden die je aan elkaar schrijft:
  • samenstellingen van 3 woorden of minder (tuinman, bruinebonensoep)
  • woorden die gemaakt zijn van: er, hier, daar, waar + voorzetsel (hierom)
  • getallen met honderd en duizend (vijfhonderd, zestienduizend)
  • samengestelde werkwoorden (autorijden)
  • samengestelde bijv. naamwoorden (veeleisend)

Slide 9 - Tekstslide

persoonsvorm tt of vt (hfd 6)
hoe?: 
  • zet de zin die je wilt maken in andere tijd (pv veranderd dan) (volt. dw niet)
  • bepaal daarna juiste spelling:
spel pvtt als: ik-vorm + t (behalve als jij/je achter pv staat)
-> Dean betaalt zijn rekeningen altijd meteen.
gebruik pvvt om laatste letter van volt. dw te bepalen
-> betalen, betaalde -> Heb jij deze rekening al betaald?

Slide 10 - Tekstslide

zinsdeelzinnen (hfd 6)
zijn:
  • onderwerpszin
  • lijdendvoorwerpszin
  • meewerkendvoorwerpszin
  • bijwoordelijkebepalingszin

Slide 11 - Tekstslide

zinsdeelzinnen (hfd 6)
zo vind je welke bij welke:
  1. bepaal wat de hoofdzin is
  2. geef begin en eind van bijzin aan
  3. vul in plaats van bijzin woordgroep in
  4. ontleed hoofdzin
  5. bijzin is zelfde zinsdeel als ingevulde woordgroep

Slide 12 - Tekstslide

zinsdeelzinnen (hfd 6)
voorbeeld: Omdat ze vanavond moet oppassen, heeft Vienne vanmiddag haar toets geleerd.
  1.  Heeft Vienne haar toets vanmiddag geleerd omdat ze vanavond moet oppassen?
  2. (omdat ze vanavond moet oppassen)
  3. heeft Vienne daarom vanmiddag haar toets geleerd
  4. pv= heeft
       ow= Vienne
       wg= heeft geleerd

Slide 13 - Tekstslide

zinsdeelzinnen (hfd 6)
lv= haar toets
bwb= vanmiddag, daarom
5. dus: omdat ze vanavond moet oppassen= bwb. zin

Slide 14 - Tekstslide