W8-10 GTC 3G H9 en H10 Oefenvragen
1 / 25
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
Slide 3 - Tekstslide
Slide 4 - Tekstslide
Reflectie
Slide 5 - Open vraag
Slide 6 - Tekstslide
Tekst 9A, r.1: Ὁ Ἀχιλλεὺς
Verklaar de naamval.
Verklaar de naamval.
Slide 7 - Open vraag
Tekst 9A, r.1: χόλῳ
Verklaar de naamval.
Verklaar de naamval.
Slide 8 - Open vraag
Tekst 9A, r.1: οὐκέτι ἤθελε πρόμαχος εἶναι
Leg uit waarom Agamemnon dit niet meer wil doen.
Leg uit waarom Agamemnon dit niet meer wil doen.
Slide 9 - Open vraag
Tekst 9A, r.1: ἤθελε
Wie/wat is het onderwerp van ἤθελε?
Wie/wat is het onderwerp van ἤθελε?
Slide 10 - Open vraag
Tekst 9A, r.2: πάσαις ταῖς μάχαις
Verklaar de naamval.
Verklaar de naamval.
Slide 11 - Open vraag
Tekst 9A, r.4: Τότε
Leg uit welk moment wordt beschreven.
Leg uit welk moment wordt beschreven.
Slide 12 - Open vraag
Tekst 9A, r.11: ἡμεῖς
Wie/wat wordt bedoeld met ἡμεῖς? Citeer het tekstelement uit het voorafgaande.
Wie/wat wordt bedoeld met ἡμεῖς? Citeer het tekstelement uit het voorafgaande.
Slide 13 - Open vraag
Bedenk nu zelf bij tekst 9A minimaal drie oefenvragen. Noteer hier je bedachte vragen met het antwoord.
Slide 14 - Open vraag
Tekst 9B, r.1-2: Ὁ Ἀχιλλεὺς ... καθίζετε
Welk woord signaleert dat er een uitleg volgt? Citeer het Griekse woord.
Welk woord signaleert dat er een uitleg volgt? Citeer het Griekse woord.
Slide 15 - Open vraag
Tekst 9B, r.3: ἔλεγεν
Determineer ἔλεγεν, dus noem persoon (1e/2e/3e), getal (ev/mv) en tijd (praes./imperf./aor.).
Determineer ἔλεγεν, dus noem persoon (1e/2e/3e), getal (ev/mv) en tijd (praes./imperf./aor.).
Slide 16 - Open vraag
Tekst 9B, r.15: λέγετέ
Welke vorm is λέγετέ?
Welke vorm is λέγετέ?
Slide 17 - Open vraag
Tekst 9B, r.15: Ἐχθρὰ δέ μοι τὰ δῶρα
Leg uit waar Achilles met deze woorden op doelt.
Leg uit waar Achilles met deze woorden op doelt.
Slide 18 - Open vraag
Bedenk nu zelf bij tekst 9B minimaal drie oefenvragen. Noteer hier je bedachte vragen met het antwoord.
Slide 19 - Open vraag
Tekst 10A, r.1: ἐκράτησαν
Determineer ἔλεγεν, dus noem persoon (1e/2e/3e), getal (ev/mv) en tijd (praes./imperf./aor.).
Determineer ἔλεγεν, dus noem persoon (1e/2e/3e), getal (ev/mv) en tijd (praes./imperf./aor.).
Slide 20 - Open vraag
Tekst 10A, r.1: τῶν Ἀχαιῶν
Verklaar de naamval.
Verklaar de naamval.
Slide 21 - Open vraag
Tekst 10A, r.9: σε
Wie wordt hiermee bedoeld?
Wie wordt hiermee bedoeld?
Slide 22 - Open vraag
Tekst 10A, r.9: σε
Waarmee wordt hij/zij vergeleken?
Waarmee wordt hij/zij vergeleken?
Slide 23 - Open vraag
Tekst 10A, r.14-15: Σοὶ ... πέτραι!
Leg uit wat Patroklos bedoelt met deze woorden.
Leg uit wat Patroklos bedoelt met deze woorden.
Slide 24 - Open vraag
Bedenk nu zelf bij tekst 10A minimaal drie oefenvragen. Noteer hier je bedachte vragen met het antwoord.
