Fomuleren 2 Fouten voorkomen - deel 2

Nederlands - les 20 januari
1 / 43
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 2

In deze les zitten 43 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 4 videos.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Nederlands - les 20 januari

Slide 1 - Tekstslide

Volgende week dinsdag 25-1
Toets luistervaardigheid
Verschillende tekstsoorten
  • Lui 2.1 Informatieve teksten
  • Lui 2.2 Instructieve teksten
  • Lui 2.3 Betogende teksten

Deze toets maak je thuis. Aan het begin van de les krijg je het wachtwoord van de toets.

Slide 2 - Tekstslide

Afgelopen dinsdag
Formuleren - deel 1
  • Incongruentie
  • Inversie
  • Samentrekking

Slide 3 - Tekstslide

Afgelopen dinsdag
Incongruentie
Persoonsvorm en onderwerp hebben niet hetzelfde getal

*** Een groep studenten gaan helpen bij de open avond.

*** De sociale media schrijft over The Voice of Holland.

Slide 4 - Tekstslide

Afgelopen dinsdag
Foutieve inversie
De woordvolgorde is op een verkeerde manier omgedraaid.

*** Ik heb haar geschreven, maar heeft ze nog niet gereageerd.

Slide 5 - Tekstslide

Afgelopen dinsdag
Foutieve samentrekking
Je mag in een samengestelde zin woorden die twee keer in voorkomen weglaten, maar alleen als de vorm, betekenis en functie hetzelfde is.

*** De veerboot zet koffie en mensen over.
(>>> koffiezetten / overzetten)

Slide 6 - Tekstslide

Je sleu­tels lig­gen hier, maar je
mo­bieltje daar.
A
Incongruentie
B
Inversie
C
Samentrekking

Slide 7 - Quizvraag

Vrijd­ag ga ik op ex­cur­sie
en slaap ik za­ter­d­ag uit.
A
Incongruentie
B
Inversie
C
Samentrekking

Slide 8 - Quizvraag

Een groepje kinderen gingen gisteren naar het zwembad.
A
Incongruentie
B
Inversie
C
Samentrekking

Slide 9 - Quizvraag

Vandaag
 
Fouten voorkomen in je tekst - deel 2
Form 2, Nu Nederlands 

- Dubbelop
- Dubbele ontkenning
- Contaminatie
- Twijfelwoorden


Slide 10 - Tekstslide

Form 2.3 Dubbelop en door elkaar
  • Soms heb je ten onrechte twee keer hetzelfde woord in de zin staan. Dit gebeurt regelmatig bij voorzetsels:
    *** Het in­vul­len van de be­lastingaangifte is iets waarmee veel mensen moeite mee hebben

  • Twee woorden betekenen deels hetzelfde:
    ***Ook moet je ver­p­licht een reflectievest bij de hand hebben.

Slide 11 - Tekstslide

Form 2.3 Dubbelop en door elkaar
  • Let ook op dubbele ontkenningen!

    ***Wim heeft na­gelaten het magazijn niet op slot te doen.



Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

Wat is dubbelop?
"Vermoedelijk zal meneer Van Dam vannacht waarschijnlijk rustig doorslapen."

Slide 14 - Open vraag

Wat is dubbelop?
"Het alarm kan niet verhinderen dat er nooit weer brand zal ontstaan"

Slide 15 - Open vraag

Form 2.3 Contaminatie
Bij een contaminatie haal je twee woorden of uitdrukkingen door elkaar.

  • ***De reldraaiers hebben de hele nacht in de cel gez­eten.

  • ***Ze prober­en je een hak uit te draaien.

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide

Wat is een voorbeeld van een contaminatie?
A
een mondeling gesprek
B
een telefonisch gesprek
C
een moeilijk gesprek
D
een vermoeiend gesprek

Slide 18 - Quizvraag

Van welke twee woorden / uitdrukkingen
is dit een contaminatie:
"Ik besef me dat ik ongelijk heb."

Slide 19 - Open vraag

Form 2.4 Twijfelwoorden
  • me / mij / mijn - je / jou / jouw - u /uw?
  • welke / die / dat?
  • met wie / waarmee?
  • ze / hun / hen?
  • als / dan?
  • naar / na - op zoek / opzoek?

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Video

Ik ben vandaag ... boeken vergeten.
A
me
B
mij
C
mijn

Slide 22 - Quizvraag

Ik heb ... gisteren toch nog gezien?
A
je
B
jij
C
jou
D
jouw

Slide 23 - Quizvraag

Ga met ... aankoop naar de infobalie als ... die wilt ruilen.
A
u, u
B
u, uw
C
uw, u
D
uw, uw

Slide 24 - Quizvraag

Slide 25 - Video

Geef je de cadeaubonnen aan ...?
A
hen
B
hun

Slide 26 - Quizvraag

Wat zou jij ... het liefste willen vertellen?
A
hen
B
hun

Slide 27 - Quizvraag

Aan ... werd verzocht ... spullen mee te nemen uit de trein.
A
hen, hen
B
hen, hun
C
hun, hen
D
hun, hun

Slide 28 - Quizvraag

Slide 29 - Video

Ik kijk jullie toets zo snel mogelijk ...
A
na
B
naar

Slide 30 - Quizvraag

.. aanleiding van uw brief stuur ik u dit antwoord.
A
na
B
naar

Slide 31 - Quizvraag

... mijn mening moet je goed nadenken voor je beslist ... welke school je gaat.
A
na, na
B
na, naar
C
naar, na
D
naar, naar

Slide 32 - Quizvraag

Slide 33 - Video

Slide 34 - Tekstslide

Slide 35 - Tekstslide

Mijn laptop is net zo traag ... die van jou, maar gelukkig sneller ... die van Jane.
A
als, als
B
als, dan
C
dan, als
D
dan, dan

Slide 36 - Quizvraag

Ik heb liever bami ... nasi
A
als
B
dan

Slide 37 - Quizvraag

Verwijzen naar iets wat er vlak voor staat:
die, dat of wat?
Gebruik die om terug te verwijzen naar de-woorden en meervoud:
De formulieren die daar liggen, zijn van hem.

Gebruik dat om terug te verwijzen naar het-woorden:
Het formulier dat daar ligt, is van hem.

Gebruik wat om terug te verwijzen naar:
  • Alles, niets, iets en het enige: Het enige wat hij wil, is modeontwerper worden.
  • Een zin: De stagebegeleider gaf mij eerder vrij, wat ik erg aardig vond. 
  • Een overtreffende trap: Ik vind voorlezen het leukste wat er is.

Slide 38 - Tekstslide

Waar is het wasmiddel ...
ik gisteren heb gekocht?
A
die
B
dat
C
wat
D
wie

Slide 39 - Quizvraag

Marlous ging vervolgens de manager bellen, ... ik niet zo verstandig vond.
A
die
B
dat
C
wat
D
wie

Slide 40 - Quizvraag

Dat is echt de beste grap ... ik in tijden heb gehoord.
A
die
B
dat
C
wat
D
wie

Slide 41 - Quizvraag

De docent ... ik het gevraagd heb, wist het antwoord zelf ook niet.
A
waaraan
B
aan die
C
aan wie
D
aan waar

Slide 42 - Quizvraag

Volgende week
Dinsdag
  • Toets Kijken & Luisteren hoofdstuk 2 (Nu Nederlands online) 
  • Zorg dat je op een rustige plek zit met een goede wifiverbinding.
  • Lees de theorie nog een keer goed door & maak de oefentoets.

Donderdag
  • Afronding periode 6.
    Deadline voor inleveren = vrijdag 28 januari.

Slide 43 - Tekstslide