In deze les zitten 41 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 4 videos.
Lesduur is: 60 min
Onderdelen in deze les
Nederlands - Stijl en Formuleren H2
Slide 1 - Tekstslide
Afgelopen les
Formuleren - deel 1
Incongruentie
Inversie
Samentrekking
Slide 2 - Tekstslide
Afgelopen les
Incongruentie
Persoonsvorm en onderwerp hebben niet hetzelfde getal
*** Een groep studentengaan helpen bij de open avond.
*** De sociale mediaschrijft over The Voice of Holland.
Slide 3 - Tekstslide
Afgelopen les
Foutieve inversie De woordvolgorde is op een verkeerde manier omgedraaid.
*** Ik heb haar geschreven, maar heeft ze nog niet gereageerd.
Slide 4 - Tekstslide
Afgelopen les
Foutieve samentrekking
Je mag in een samengestelde zin woorden die twee keer in voorkomen weglaten, maar alleen als de vorm, betekenis en functie hetzelfde is.
*** De veerboot zet koffie en mensen over. (>>> koffiezetten / overzetten)
Slide 5 - Tekstslide
Je sleutels liggen hier, maar je mobieltje daar.
A
Incongruentie
B
Inversie
C
Samentrekking
Slide 6 - Quizvraag
Vrijdag ga ik op excursie en slaap ik zaterdag uit.
A
Incongruentie
B
Inversie
C
Samentrekking
Slide 7 - Quizvraag
Een groepje kinderen gingen gisteren naar het zwembad.
A
Incongruentie
B
Inversie
C
Samentrekking
Slide 8 - Quizvraag
Vandaag
Fouten voorkomen in je tekst - deel 2 Form 2, Nu Nederlands
- Dubbelop
- Dubbele ontkenning
- Contaminatie
- Twijfelwoorden
Slide 9 - Tekstslide
Form 2.3 Dubbelop en door elkaar
Soms heb je ten onrechte twee keer hetzelfde woord in de zin staan. Dit gebeurt regelmatig bij voorzetsels: *** Het invullen van de belastingaangifte is iets waarmee veel mensen moeite mee hebben
Twee woorden betekenen deels hetzelfde: ***Ook moet je verplicht een reflectievest bij de hand hebben.
Slide 10 - Tekstslide
Form 2.3 Dubbelop en door elkaar
Let ook op dubbele ontkenningen! ***Wim heeft nagelaten het magazijn niet op slot te doen.
Slide 11 - Tekstslide
Slide 12 - Tekstslide
Wat is dubbelop? "Vermoedelijk zal meneer Van Dam vannacht waarschijnlijk rustig doorslapen."
Slide 13 - Open vraag
Wat is dubbelop? "Het alarm kan niet verhinderen dat er nooit weer brand zal ontstaan"
Slide 14 - Open vraag
Form 2.3 Contaminatie
Bij een contaminatiehaal je twee woorden of uitdrukkingen door elkaar.
***De reldraaiers hebben de hele nacht in de cel gezeten.
***Ze proberen je een hak uit te draaien.
Slide 15 - Tekstslide
Wat is dubbelop?
A
een mondeling gesprek
B
een telefonisch gesprek
C
een moeilijk gesprek
D
een vermoeiend gesprek
Slide 16 - Quizvraag
Van welke twee woorden / uitdrukkingen is dit een contaminatie: "Ik besef me dat ik ongelijk heb."
Slide 17 - Open vraag
Form 2.4 Twijfelwoorden
me / mij / mijn - je / jou / jouw - u /uw?
welke / die / dat?
met wie / waarmee?
ze / hun / hen?
als / dan?
naar / na - op zoek / opzoek?
Slide 18 - Tekstslide
Slide 19 - Video
Ik ben vandaag ... boeken vergeten.
A
me
B
mij
C
mijn
Slide 20 - Quizvraag
Ik heb ... gisteren toch nog gezien?
A
je
B
jij
C
jou
D
jouw
Slide 21 - Quizvraag
Ga met ... aankoop naar de infobalie als ... die wilt ruilen.
A
u, u
B
u, uw
C
uw, u
D
uw, uw
Slide 22 - Quizvraag
Slide 23 - Video
Geef je de cadeaubonnen aan ...?
A
hen
B
hun
Slide 24 - Quizvraag
Wat zou jij ... het liefste willen vertellen?
A
hen
B
hun
Slide 25 - Quizvraag
Aan ... werd verzocht ... spullen mee te nemen uit de trein.
A
hen, hen
B
hen, hun
C
hun, hen
D
hun, hun
Slide 26 - Quizvraag
Slide 27 - Video
Ik kijk jullie toets zo snel mogelijk ...
A
na
B
naar
Slide 28 - Quizvraag
.. aanleiding van uw brief stuur ik u dit antwoord.
A
na
B
naar
Slide 29 - Quizvraag
... mijn mening moet je goed nadenken voor je beslist ... welke school je gaat.
A
na, na
B
na, naar
C
naar, na
D
naar, naar
Slide 30 - Quizvraag
Slide 31 - Video
Slide 32 - Tekstslide
Slide 33 - Tekstslide
Mijn laptop is net zo traag ... die van jou, maar gelukkig sneller ... die van Jane.
A
als, als
B
als, dan
C
dan, als
D
dan, dan
Slide 34 - Quizvraag
Ik heb liever bami ... nasi
A
als
B
dan
Slide 35 - Quizvraag
Verwijzen naar iets wat er vlak voor staat: die, dat of wat?
Gebruik die om terug te verwijzen naar de-woorden en meervoud: De formulieren die daar liggen, zijn van hem.
Gebruik dat om terug te verwijzen naar het-woorden: Het formulier dat daar ligt, is van hem.
Gebruik wat om terug te verwijzen naar:
Alles, niets, iets en het enige: Het enige wat hij wil, is modeontwerper worden.
Een zin: De stagebegeleider gaf mij eerder vrij, wat ik erg aardig vond.
Een overtreffende trap: Ik vind voorlezen het leukste wat er is.
Slide 36 - Tekstslide
Waar is het wasmiddel ... ik gisteren heb gekocht?
A
die
B
dat
C
wat
D
wie
Slide 37 - Quizvraag
Marlous ging vervolgens de manager bellen, ... ik niet zo verstandig vond.
A
die
B
dat
C
wat
D
wie
Slide 38 - Quizvraag
Dat is echt de beste grap ... ik in tijden heb gehoord.
A
die
B
dat
C
wat
D
wie
Slide 39 - Quizvraag
De docent ... ik het gevraagd heb, wist het antwoord zelf ook niet.