7.1 Eenheden omrekenen

Hoofdstuk 7
Huiswerk: Maak opgave 1 t/m 15 van 7.1
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
WiskundeMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Hoofdstuk 7
Huiswerk: Maak opgave 1 t/m 15 van 7.1

Slide 1 - Tekstslide

Voorkennis
Om dit hoofdstuk goed te begrijpen is het belangrijk dat je: 

- de namen van alle vlakke figuren kent;
- de namen van alle ruimtefiguren kent;
- weet hoe de uitslag van een ruimtefiguur eruit ziet. 

Op de volgende dia's is bovenstaande te zien! 

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Uitslag ruimtefiguren

Slide 5 - Tekstslide

Hoofdstuk 7
Programma
- Ik ken het verschil tussen lengte, oppervlakte en inhoud

- Ik kan eenheden van lengte, oppervlakte en inhoud omrekenen 

Slide 6 - Tekstslide

Lengte, oppervlakte en inhoud
Lengte is 1 dimensionaal. Lengte bestaat uit lijnen en punten. Het heeft dus maar 1 maat. Bijvoorbeeld jouw lichaamslengte

Voorbeelden van deze maten zijn:

Slide 7 - Tekstslide

Lengte, oppervlakte en inhoud

Slide 8 - Tekstslide

Lengte, oppervlakte en inhoud
Oppervlakte is 2 dimensionaal. Het bestaat uit een lengte en een breedte en dus uit 2 maten. Je kan oppervlakte van een vierkant berekenen door lengte x breedte te doen. Bijvoorbeeld een weiland.

Voorbeelden van oppervlakte zijn: 

Slide 9 - Tekstslide

Eenheden oppervlakte

Slide 10 - Tekstslide

Lengte, oppervlakte en inhoud
Inhoud is 3 dimensionaal. Het bestaat uit een lengte, een breedte en een hoogte. Je kan de inhoud van een kubus berekenen door lengte x breedte x hoogte te doen. Een voorbeeld is een pak melk

Voorbeelden van inhoud zijn

Slide 11 - Tekstslide

Eenheden inhoud

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Video

Vind je omrekenen makkelijk? Ga dan bezig met je huiswerk   (1 t/m 15)



Vind je het nog erg lastig? Nu komt een uitleg over rekenen met 10, 100 en 1000 (x en :)

Slide 14 - Tekstslide

x 10 x 100 x 1000
Reken met nullen is eigenlijk heel eenvoudig. Bij x10 zet je een 0 achter het getal en bij x100 zet je twee nullen achter het getal enzovoort. Kijk maar:
23 x 10 = 230
23 x 100 = 2300
23 x 1000 = 23000


Slide 15 - Tekstslide

x10 x 100 x 1000 bij komma getallen

Bij een kommagetal verschuift de komma naar rechts:
2,32 x 10 = 23,2
2,32 x 100 = 232
2,32 x 1000 = 2320

Slide 16 - Tekstslide

:10 :100 :1000
Bij :10 gaat een 0 weg en bij :100 gaan er twee nullen weg enzovoort. Of schuift de komma naar links. Kijk maar: 
5650 : 10 = 565
5650 : 100 = 56,5
5650 : 1000 = 5,65

Slide 17 - Tekstslide

Makkelijk rekenen dit!
3 x 10 =
7,5 x 100 =
3,23 x 1000 =
4,78 x 10 =
5,89 x 100 = 
500 : 10 =
45 : 100 =
3,45 : 10 =
987 : 1000 =
3691 : 100 =

Slide 18 - Tekstslide

Huiswerk maken!
Maak opgave 1 t/m 15 van 7.1
Doe dit alleen, in stilte!
Heb je vragen? Steek je vinger op, dan kom ik je helpen
Klaar? Kijk je gemaakte werk na!!

timer
10:00
Stil, je mag wel vragen stellen aan de docent

Slide 19 - Tekstslide

7 dm = .... m

Slide 20 - Open vraag

270 dam2 = ... dm2

Slide 21 - Open vraag

23,5 km3 = .... hm3

Slide 22 - Open vraag

3 ha = .... dm2

Slide 23 - Open vraag

0,5 liter = .... ml

Slide 24 - Open vraag

700 ml = ... dm3

Slide 25 - Open vraag