21 mei: herhaling les 44 + les 35

Welkom havo 1A!

1 / 49
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavo, havo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 49 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 1 min

Onderdelen in deze les

Welkom havo 1A!

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Op tafel:
- laptop (dicht)
- map
- pen

Welkom havo 1A
timer
3:30
Ga zitten volgens de plattegrond. 

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vandaag dinsdag 21 mei: 
  • Huiswerk nakijken les 44
  • Herhaling les 44: leestekens
  • Start les 35

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Huiswerk les 44, opdracht 1 en 2
Zet een krul of verbeter je antwoorden. 

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Uitleg les 44 - deel 2

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

- liggend streep
Op 3 manieren te gebruiken: 
  •  afbreekstreepje 
Als de zin langer is dan de regel, dan zorgt dit afbreekstreepje ervoor dat de zin leesbaar blijft. 

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

- liggend streep
Op 3 manieren te gebruiken: 
  • koppelteken:
twee woorden aan elkaar koppelen (vanwege meerdere redenen):

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

- liggend streep
Op 3 manieren te gebruiken: 
  • Weglatingsstreepje
Een deel van een woord laat je weg.

Slide 8 - Tekstslide

t/m hier
Open je laptop en log in op LessonUp.
>>>>
Opdrachten maken

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Verbeter de zin:
In de zomer eet ik ijsjes chocoladesmaak en vanille en ook wel eens een pistacheijsje.

Slide 10 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Verbeter de zin:
In de zomer eet ik ijsjes chocoladesmaak en vanille en ook wel eens een pistacheijsje.

Antwoord: 



Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Verbeter de zin:
In de zomer eet ik ijsjes chocoladesmaak en vanille en ook wel eens een pistacheijsje.

Antwoord: 

In de zomer eet ik ijsjes chocolade- en vanillesmaak en ook wel eens een pistache-ijsje.

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Kort deze zin in:
In les 44 leer je alle spellingsregels en interpunctieregels.

Slide 13 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Kort deze zin in:
In les 44 leer je alle spellingsregels en interpunctieregels.

Antwoord: 
  • In les 44 leer je alle spellings- en interpunctieregels.


Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Nu:
3 zinnen waarin hoofdletters en interpunctie ontbreekt.

Schrijf de zin op en verbeter die. 

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Verbeter de zin:
s avonds in de schemering komt op de veluwe de rugstreeppad tevoorschijn

Slide 16 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

s avonds in de schemering komt op de veluwe de rugstreeppad tevoorschijn
Antwoord: 
  • 's Avonds in de schemering komt op de Veluwe de rugstreeppad tevoorschijn.

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Verbeter de zin:
op de markt zie je allerlei vergeten groentes zoals pastinaken en aardperen

Slide 18 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

op de markt zie je allerlei vergeten groentes zoals pastinaken en aardperen
Antwoord: 
  • Op de markt zie je allerlei vergeten groentes: zoals pastinaken en aardperen.

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Verbeter de zin:
heb jij ook zon zin om te gaan zwemmen vroeg jelles broertje

Slide 20 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

heb jij ook zon zin om te gaan zwemmen vroeg jelles broertje
Antwoord: 

  • "Heb jij ook zo'n zin om te gaan zwemmen?" vroeg Jelles broertje.

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Laptop dicht en in je tas.
Nodig: 
map en pen

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

timer
6:00

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Leerdoelen les 35
Ik ken 4 soorten voornaamwoorden en kan ze herkennen in een tekst.  

Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

voornaamwoorden
ezelsbruggetje
Vervangt of verwijst naar iets of iemand
(mensen = iemand) 
(dieren, planten, dingen, zaken)

Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies


Soorten voornaamwoorden


  • Persoonlijk voornaamwoord: ‘Ben ik nou zo slim, of zijn jullie zo dom?’

  • Bezittelijk voornaamwoord: ‘Onze hond kan allerlei kunstjes.’

  • Aanwijzend voornaamwoord: ‘Ik wil die fiets met dat mandje.’

  • Betrekkelijk voornaamwoord: ‘Freya, die in groep 5 zit, leest al Harry Potter-boeken.’


Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Verschillende soorten voornaamwoorden





  • Vragend voornaamwoord:Welke boeken zullen we meenemen?’

  • Onbepaald voornaamwoord:Iedereen kreeg een cadeautje.’

  • Wederkerig voornaamwoord: ‘We hebben elkaar net gemist.’

Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Persoonlijk voornaamwoord

Een persoonlijk voornaamwoord (pers. vnw.) duidt een persoon, dier of ding aan. 

VB. Zij verloren de wedstrijd. Pas op, hij bijt! Ik heb het op tafel gelegd.

Slide 28 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Bezittelijk voornaamwoord

Een bezittelijk voornaamwoord (bez. vnw.) geeft aan van wie iets is, een bezit. Het staat altijd vóór het zelfstandig naamwoord waar het bij hoort. 

VB: jullie tuin, ons feest, jouw beste vriend

Maar: de tuin is van jullie > in dit geval is 'jullie' een pers. vnw.

 

Slide 29 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Is 'mij' persoonlijk of bezittelijk:
Dat boek is van mij.
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord

Slide 30 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Komen jullie ook naar de kampioenswedstrijd kijken?

'jullie' is een
A
bezittelijk vnw.
B
persoonlijk vnw.

Slide 31 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Deze glutenvrije spaghetti is speciaal voor mij gemaakt.

'mij' is een
A
bezittelijk vnw.
B
persoonlijk vnw.

Slide 32 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Aanwijzend voornaamwoord
Wijst iets aan (letterlijk!): 
deze, die, dit, dat, zo'n, zulke, dergelijke, dezelfde. (8)

Deze dag gaat heel leuk worden.
Die leerling heeft goed gescoord!

Staat meestal voor een znw, maar je kan het znw er ook achter denken: 
Deze hond luistert beter dan die (hond).

Slide 33 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Aanwijzend voornaamwoord
Deze en die      verwijzen naar de-woord of meervoud
Deze mensen zijn gelukkig - Deze  jongen is gelukkig.

Dit en dat          verwijzen naar het-woord, of iets onbepaalds
Het meisje dat daar staat is erg sterk.
Deze en dit      gebruik je bij dingen die dichtbij zijn.
Die en dat         gebruik je bij dingen die veraf zijn.

Slide 34 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies


Benoem het aanwijzende voornaamwoord.

Ik heb dit onderdeel altijd al makkelijk gevonden. 

Slide 35 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies


Benoem het aanwijzende voornaamwoord.

Deze vraag vind ik helemaal niet moeilijk. 

Slide 36 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Betrekkelijk voornaamwoord
Heeft betrekking op een woord, woordgroep of zin uit de zin die ervoor. = antecedent

De stoel die vooraan staat, is geel.  (De stoel antecedent = een woord)

Ik krijg vandaag een cadeautje, dat ik erg fijn vind. 
(Ik krijg vandaag een cadeautje = antecedent = een woordgroep/zin   )  
Wat vind ik fijn? Dat ik vandaag een cadeautje krijg.


Slide 37 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Betrekkelijk voornaamwoord

Soms staat het antecedent niet in de zin, maar zit het ingesloten in het woord zelf: 

Wat je zegt, ben je zelf.

Slide 38 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies


Benoem het betrekkelijk voornaamwoord.
De hanglamp die ik vanmiddag weggooide, is best mooi. 

Slide 39 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies


Benoem het betrekkelijk voornaamwoord.
De kristallen kandelaar welke op tafel staat. 

Slide 40 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies


Benoem het betrekkelijk voornaamwoord.
Het aanbod dat ik vandaag kreeg, sloeg ik af. 

Slide 41 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Meer oefenen:

Slide 42 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de juiste spelling?

A
Dat potlood is toch van uw?
B
Dat potlood is toch van u?

Slide 43 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Jullie paspoorten zijn niet meer geldig.
'Jullie' is een
A
bezittelijk vnw.
B
persoonlijk vnw.

Slide 44 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wie haalt jullie op?

jullie =
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord

Slide 45 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Zijn pen doet het niet.

Is 'zijn' een bezittelijk of een persoonlijk voornaamwoord?
A
bezittelijk voornaamwoord
B
persoonlijk voornaamwoord

Slide 46 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


Benoem het aanwijzende voornaamwoord.

Dergelijke vragen mogen ze me gerust stellen.  

Slide 47 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Een persoonlijk voornaamwoord ...
A
geeft aan van wie iets is
B
zegt iets over een situatie
C
duidt een persoon of ding aan
D
zegt aan wie iets gegeven wordt

Slide 48 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Huiswerk: 
Les 35, opdracht 5 en 6.

Slide 49 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies