Verschillende werkwoordsvormen:
1. persoonsvorm: tegenwoordige tijd, verleden tijd (gebruik 't exkofschip bij twijfel)
2. infinitief: hele werkwoord
3. voltooid deelwoord: gaat altijd samen met een persoonsvorm van de werkwoorden hebben/zijn/worden.
--> Gebruik 't exkofschip of kijk naar de persoonsvorm v.t. om te bepalen of het voltooid deelwoord eindigt op een t of een d.
- De taart verbrandde --> De taart is verbrand
- De auto startte --> De auto is gestart
- Ik liep --> Ik heb gelopen
4. tegenwoordig deelwoord: hele werkwoord + d (Lopend, starend)