Trede 14: schrijven

Nederlands trede 14
kort en bondig: schrijven
1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, g, t, mavoLeerjaar 2

In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Nederlands trede 14
kort en bondig: schrijven

Slide 1 - Tekstslide

Lieve leerlingen,
Welkom bij trede 14. 

Je gaat de komende weken aan de slag met 2 dingen: lezen en schrijven
We gaan nu verder met schrijven. Dit ga je leren:
1. Je gebruikt de begrippen homoniem, homofoon en vakjargon.
2. Je kunt een korte, overtuigende tekst schrijven

Lees de uitleg en maak de opdrachten. 
Vragen? Stel je vraag in de chat of via Google Meet. Succes!

Groetjes,
Mevrouw Sloterdijk

Slide 2 - Tekstslide

Betoog

Vorige les ging over standpunten, argumenten en het betoog.

Even je kennis testen!

Slide 3 - Tekstslide

Wat is het tekstdoel van een betoog?
A
informeren
B
activeren
C
overtuigen
D
instrueren

Slide 4 - Quizvraag

Wat is een standpunt?
A
De mening van een schrijver of spreker
B
Een manier van staan

Slide 5 - Quizvraag

Een schrijver legt zijn mening uit met argumenten. Wat is in deze zin het argument?

Ik ga graag naar Zuid-Frankrijk, want daar schijnt de zon vaak.
A
Ik ga graag naar Zuid-Frankrijk
B
want daar schijnt de zon vaak

Slide 6 - Quizvraag

Een schrijver legt zijn mening uit met argumenten. Wat is in deze zin het argument?

Roken moet verboden worden, want het is heel ongezond.
A
Roken moet verboden worden
B
want het is heel ongezond.

Slide 7 - Quizvraag

Schrijven
Je gaat nu zelf stap voor stap een kort betoog schrijven.

Bedenk alvast waar jij je mening over wil geven.

Bijvoorbeeld over: school op afstand, gezond eten in de kantine, sporten moet verplicht worden, schooluniform moet verplicht worden

Of bedenk iets leuks!

Slide 8 - Tekstslide

Noteer hier jouw standpunt.
Begin met: Ik vind dat ...

Slide 9 - Open vraag

Maak een mindmap bij je mening

Slide 10 - Woordweb

Inleiding
Schrijf nu de inleiding.

Hierin komt:
1. Waar gaat deze tekst over? (In deze tekst ga ik mijn mening geven over ...)
2. Jouw mening (Ik vind dat ...)

Typ je inleiding op het volgende scherm.

Slide 11 - Tekstslide

Schrijf nu de inleiding.
Maak hele zinnen en let op spelling.

Slide 12 - Open vraag

Middenstuk
Het middenstuk bestaat uit 2 alinea's. 
Hierin geef je 2 argumenten bij je standpunt. 
Je legt dus uit waarom jij dat vindt.

Typ je middenstuk op het volgende scherm.

Slide 13 - Tekstslide

Typ hier je middenstuk
Maak 2 alinea's

Slide 14 - Open vraag

Slot
Tijd om de tekst af te sluiten!

In het slot herhaal je wat je hiervoor hebt verteld. Het is dus een soort samenvatting.

Typ het slot in de volgende slide.

Slide 15 - Tekstslide

Typ hier het slot

Slide 16 - Open vraag

Schrijven
Je tekst is nu af. 

Je hebt de opdracht goed gemaakt, als het een tekst is geworden waarin jij je mening ergens over geeft en die mening uitlegt door argumenten te gebruiken.

Slide 17 - Tekstslide

Goed bezig!
Dit was het voor deze week.

Wil je extra uitdaging? 
Ga dan verder in het volgende scherm en leer meer over de betekenis van woorden, homofonen en homoniemen.

Heb je nog vragen? Stuur een mailtje, bericht in Hangout of stuur een uitnodiging in Meet.

Groetjes!

Slide 18 - Tekstslide

Wat is vaktaal?
Een moeilijk woord voor vaktaal is vakjargon. Het houdt in dat in elk vak woorden worden gebruikt die alleen in dat bepaalde vak voorkomen. Vaktaal is vaak voor mensen die dat beroep niet uitoefenen moeilijk te begrijpen. Dat komt omdat er vakwoorden in voorkomen, zoals stethoscoop, trolley of schragen. In vaktaal komen ook veel afkortingen voor. 

Op jouw school komt ook vaktaal voor. Denk maar eens aan de woorden bio of ak. 

In het volgende filmpje zie je welke vaktaal en afkortingen er bij de landmacht worden gebruikt.

Slide 19 - Tekstslide

0

Slide 20 - Video

Welke voorbeelden van vaktaal ken je?

Slide 21 - Woordweb

Homofoon

Een woord dat hetzelfde klinkt, maar dat je anders schrijft en dat iets anders betekent.


hard - hart 

wei - wij

Leiden - lijden

Zei - zij

ligt - licht

Slide 22 - Tekstslide

Bedenk zinnen met de volgende homofonen. Zorg ervoor dat de betekenis duidelijk wordt.
1. rat en rad. Bijvoorbeeld: Ik ben bang voor een rat, maar ik zit graag in een rad op de kermis.

Nu jij!

2. leider en lijder

Slide 23 - Open vraag

Bedenk zinnen met de volgende homofonen. Zorg ervoor dat de betekenis duidelijk wordt.
1. rat en rad. Bijvoorbeeld: Ik ben bang voor een rat, maar ik zit graag in een rad op de kermis.

Nu jij!

3. hard en hart

Slide 24 - Open vraag

Bedenk zinnen met de volgende homofonen. Zorg ervoor dat de betekenis duidelijk wordt.
1. rat en rad. Bijvoorbeeld: Ik ben bang voor een rat, maar ik zit graag in een rad op de kermis.

Nu jij!

4. stijl en steil

Slide 25 - Open vraag

Homoniem
Een woord heeft twee of meer verschillende betekenissen. Uit de tekst kun je zelf vaak wel opmaken om welke betekenis het gaat.

arm: lichaamsdeel / niet rijk
bank: zitmeubel / geldinstelling
gerecht: rechtbank / maaltijd
graven: spitten / adellijke personen
kop: beker / hoofd
koper: iemand die koopt / metaal
kussen: hoofdkussen / zoenen

Slide 26 - Tekstslide

Oefenen!
Open in het volgende scherm de opdracht. Oefen met homoniemen.

Slide 27 - Tekstslide

Slide 28 - Link

Als het goed is, ken je nu het verschil tussen een homoniem en homofoon.

Even testen:

Wij staarden naar de koe in de wei. Wij en wei is een
A
homoniem
B
homofoon

Slide 29 - Quizvraag

Als het goed is, ken je nu het verschil tussen een homoniem en homofoon.

Even testen:

Ik zat op de bank tv te kijken, toen ik zag dat er een bank werd overvallen. Bank is een
A
homoniem
B
homofoon

Slide 30 - Quizvraag

Lekker bezig
Goed gedaan! 

Dat was het voor nu :)

Slide 31 - Tekstslide