Trede 14: schrijven

Nederlands trede 14
kort en bondig: schrijven
1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, g, t, mavoLeerjaar 2

In deze les zitten 16 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Nederlands trede 14
kort en bondig: schrijven

Slide 1 - Tekstslide

Welkom!
Dit ga je vandaag leren

1. Je spelt woorden waarvan je niet kunt horen hoe ze gespeld moeten worden.

2. Je gebruikt de begrippen homoniem, homofoon en vakjargon.

Slide 2 - Tekstslide

Terugblik

Vorige les ging over standpunten, argumenten en het betoog.

Even je kennis testen!

Slide 3 - Tekstslide

Wat is het tekstdoel van een betoog?
A
informeren
B
activeren
C
overtuigen
D
instrueren

Slide 4 - Quizvraag

Wat is een standpunt?
A
De mening van een schrijver of spreker
B
Een manier van staan

Slide 5 - Quizvraag

Een schrijver legt zijn mening uit met argumenten. Wat is in deze zin het argument?

Ik ga graag naar Zuid-Frankrijk, want daar schijnt de zon vaak.
A
Ik ga graag naar Zuid-Frankrijk
B
want daar schijnt de zon vaak

Slide 6 - Quizvraag

Een schrijver legt zijn mening uit met argumenten. Wat is in deze zin het argument?

Omdat Becel je cholesterol verlaagt, is het volgens de fabrikant heel gezond.
A
Omdat Becel je cholesterol verlaagt
B
is het volgens de fabrikant heel gezond

Slide 7 - Quizvraag

Vaktaal
Een moeilijk woord voor vaktaal is vakjargon

Woorden bij bepaald beroep -> lastig voor anderen.

stethoscoop, wandcontactdoos ...

Slide 8 - Tekstslide

Homofoon

Een woord dat hetzelfde klinkt, maar dat je anders schrijft en dat iets anders betekent.


hard - hart 

wei - wij

Leiden - lijden

Zei - zij

ligt - licht

Slide 9 - Tekstslide

Homoniem
Een woord heeft twee of meer verschillende betekenissen. Uit de tekst kun je zelf vaak wel opmaken om welke betekenis het gaat.

arm: lichaamsdeel / niet rijk
bank: zitmeubel / geldinstelling
gerecht: rechtbank / maaltijd
graven: spitten / adellijke personen
kop: beker / hoofd
koper: iemand die koopt / metaal
kussen: hoofdkussen / zoenen

Slide 10 - Tekstslide

Als het goed is, ken je nu het verschil tussen een homoniem en homofoon.

Even testen:

Wij staarden naar de koe in de wei. Wij en wei is een
A
homoniem
B
homofoon

Slide 11 - Quizvraag

Als het goed is, ken je nu het verschil tussen een homoniem en homofoon.

Even testen:

Ik zat op de bank tv te kijken, toen ik zag dat er een bank werd overvallen. Bank is een
A
homoniem
B
homofoon

Slide 12 - Quizvraag

Als het goed is, ken je nu het verschil tussen een homoniem en homofoon.

Even testen:

In het slot van de film kwamen de prins en prinses weer samen in hun slot.
A
homoniem
B
homofoon

Slide 13 - Quizvraag

En dan nog even dit...

Welke woorden zijn juist?
A
astronaut
B
astronout
C
mauw van mijn jas
D
mouw van mijn jas

Slide 14 - Quizvraag

Goed of fout?
A
goed
B
fout

Slide 15 - Quizvraag

Aan de slag!
Werk verder in trede 14, onderdeel Schrijven. Maak deze werkdoelen:

- Van hetzelfde
- Schrijf voor je lezer OF Uit je hoofd en op papier

Kies zelf welke opdrachten jij nodig hebt om de criteria straks te halen.

Lees verder in je boek/werk aan boekenmissie

Slide 16 - Tekstslide