Trede 14: homoniem/homofoon

Welkom 2B
Trede 14 - Schrijven - Van hetzelfde
1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavo, havo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 16 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 20 min

Onderdelen in deze les

Welkom 2B
Trede 14 - Schrijven - Van hetzelfde

Slide 1 - Tekstslide

Opinie artikel uit de Volkskrant
Open vaccinatiestraten voor onderwijs- en opvangpersoneel
Onderwijs- en opvangpersoneel moet (sneller) gevaccineerd worden
(Titel en gelijk ook het standpunt)

Waarom? 
1. Pubers zijn verspreiders van het virus en er is een besmettelijkere variant op komst
2. Leerlingen lopen een achterstand op door thuisonderwijs
3. Mensen die met veel anderen in contact komen (o.a. docenten) lopen meer risico en zijn onmisbaarder in de samenleving

want/dus


Slide 2 - Tekstslide

Trede 14 - schrijven -  van hetzelfde
Leerdoelen: 
Je kent de begrippen homoniem, homofoon en vakjargon en je kunt de begrippen ook gebruiken.

Slide 3 - Tekstslide

Wat is vaktaal?
Een moeilijk woord voor vaktaal is vakjargon. Het houdt in dat in elk vak woorden worden gebruikt die alleen in dat bepaalde vak voorkomen. Vaktaal is vaak voor mensen die dat beroep niet uitoefenen moeilijk te begrijpen. 

Vaktaal voor automonteurs is bijvoorbeeld: versnellingsbak, cilinders, olie, sleutelen, carburateur, etc. 

Op school komt ook vaktaal voor. Denk maar eens aan de woorden bio of ak. 

In het volgende filmpje zie je welke vaktaal en afkortingen er bij de landmacht worden gebruikt.

Slide 4 - Tekstslide

Welke voorbeelden van vaktaal ken je?

Slide 5 - Woordweb

Homofoon

Een woord dat hetzelfde klinkt, maar dat je anders schrijft en dat iets anders betekent.


hard - hart 

wei - wij

Leiden - lijden

Zei - zij

ligt - licht

Slide 6 - Tekstslide

Bedenk zinnen met de volgende homofonen. Zorg ervoor dat de betekenis duidelijk wordt.
1. rat en rad. Bijvoorbeeld: Ik ben bang voor een rat, maar ik zit graag in een rad op de kermis.

Nu jij!

3. hard en hart

Slide 7 - Open vraag

Bedenk zinnen met de volgende homofonen. Zorg ervoor dat de betekenis duidelijk wordt.
1. rat en rad. Bijvoorbeeld: Ik ben bang voor een rat, maar ik zit graag in een rad op de kermis.

Nu jij!

4. jou en jouw

Slide 8 - Open vraag

Homoniem
Een woord heeft twee of meer verschillende betekenissen. Uit de tekst kun je zelf vaak wel opmaken om welke betekenis het gaat.

arm: lichaamsdeel / niet rijk
bank: zitmeubel / geldinstelling
gerecht: rechtbank / maaltijd
graven: spitten / adellijke personen
kop: beker / hoofd
koper: iemand die koopt / metaal
kussen: hoofdkussen / zoenen

Slide 9 - Tekstslide

Ken je nog een ander homoniem?
(twee woorden die je hetzelfde schrijft, maar die een andere betekenis hebben)
Bijv. bord (schoolbord) en bord (om van te eten)

Slide 10 - Woordweb

Als het goed is, ken je nu het verschil tussen een homoniem en homofoon.

Even testen:

Wij staarden naar de koe in de wei. Wij en wei is een
A
homoniem
B
homofoon

Slide 11 - Quizvraag

Als het goed is, ken je nu het verschil tussen een homoniem en homofoon.

Even testen:

Ik zat op de bank tv te kijken, toen ik zag dat er een bank werd overvallen. Bank is een
A
homoniem
B
homofoon

Slide 12 - Quizvraag

Welke woord is geen vakjargon voor een gitaarspeler?
A
tokkelen
B
plectrum
C
gitaar
D
fret

Slide 13 - Quizvraag

Ik las in de boeken dat we geen reisje meer konden boeken.
A
homoniem
B
homofoon

Slide 14 - Quizvraag

Wat maak jij een hard geluid, dat is niet goed voor mijn hart.
A
homoniem
B
homofoon

Slide 15 - Quizvraag

Afsluiting
Iedereen: Maak de oefeningen op de portal over homofoon/homoniem

Wit en blauw: maken ook de oefeningen over ij/ei en au/ou

Slide 16 - Tekstslide