Spelling pvvt: sterke werkwoorden

Lezen in je leesboek

timer
10:00
1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 120 min

Onderdelen in deze les

Lezen in je leesboek

timer
10:00

Slide 1 - Tekstslide

Lezen in je leesboek

timer
10:00

Slide 2 - Tekstslide



Slide 3 - Tekstslide

Programma

- lezen

- herhalen theorie

- huiswerk bespreken H2.4 3 t/m 10

- herhalen theorie blz 70 en 71

- nieuwe theorie blz 72 en 73

- Huiswerk: H2.4 opdracht 11 t/m 14(14abdef) 15 (zelf 4 zinnen maken en ontleden) H2,5 opdracht 1

Slide 4 - Tekstslide

herhaling theorie

Slide 5 - Tekstslide

0

Slide 6 - Video

Waar dient een voorzetsel voor?
Een voorzetsel geeft vaak een plaats (waar) of een tijd (wanneer) aan.

Voorbeelden: 
  • De pen ligt op tafel. 
  • We spelen na het eten. 

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Voorbeelden van voegwoorden die in
bijzinnen staan zijn:
omdat,  doordat,  zodat,  nadat, voordat,  terwijl en  totdat.  

Zij hebben de band opgepompt.
Zij stappen op de fiets.

Zij hebben de band opgepompt, voordat zij op de fiets stappen.

Slide 9 - Tekstslide

De voegwoorden en, of, maar en want
 
verbinden twee hoofdzinnen met elkaar. 
Voorbeelden van voegwoorden die in
bijzinnen staan zijn:  
omdat,  doordat,  zodat,  nadat, 
voordat,  terwijl,   totdat. 
 

Als je een van deze voegwoorden
gebruikt om zinnen te verbinden, krijg  je een hoofdzin en een bijzin.
In de bijzin verandert de woordvolgorde.

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Lesdoel
Aan het eind van deze les kan je:
- vertellen hoe je de stam van een werkwoord vindt
-kun je de verschillende werkwoordsvormen goed toepassen
- kun je vertellen wanneer een werkwoord geen -t erbij krijgt
-kun je het gebruik van "t kofschip" toepassen


Slide 12 - Tekstslide

pv in de vt
Eindigt de stam op een:  t  k o f s ch i p -> +te(n) 
zo niet dan + de(n)
merken-> merk->  vt= merkte
koppen -> kopp -> vt= kopte
branden -> brand -> vt= brandde
landen -> land -> vt = landde

Slide 13 - Tekstslide

let op!
verbazen-> stam= verbaz- 
-z niet in '"t kofschip" dus -> +d
 ik verbaasde(n)

doven-> stam = dov-
-v niet in "t kofschip" dus -> hij doofde(n)

Slide 14 - Tekstslide

werkwoorden
sterke werkwoorden zijn sterk genoeg om te veranderen.
zwem- zwom (andere klank en vorm)
vind- vond
zwakke werkwoorden zijn te zwak om te veranderen
blaf- blafte (zelfde klank en vorm)
gok- gokte


Slide 15 - Tekstslide

opdracht

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Tekstslide

De stam van branden is...
A
brandt
B
brant
C
brand
D
brandd

Slide 20 - Quizvraag

Wat is de vt (ik vorm) van kiezen?
A
kieste
B
koos
C
kiesde
D
kiezte

Slide 21 - Quizvraag

Wanneer krijgt "jij" geen -t?

Slide 22 - Open vraag

Wat is de stam van "leven?"

Slide 23 - Open vraag

Op welke letters eindigt de stam van het ww om
+ te(n) te krijgen in de vt?

Slide 24 - Open vraag

Ik kan na deze les:
- De verleden tijd van sterke werkwoorden correct spellen

Slide 25 - Tekstslide

Slide 26 - Video

Filmpje 
- Persoonsvorm verleden tijd (pvvt): sterke werkwoorden

Slide 27 - Tekstslide

Zelfstandig doornemen
Lees de theorie (groene stukje) op blz. 96

Slide 28 - Tekstslide

Verwerking

Maken opdracht: Start, 1 & 2

Nakijken opdrachten

Klaar? oefenboek, leesdossier, leesboek

Slide 29 - Tekstslide

Lesdoelen behaald?

- De verleden tijd van sterke werkwoorden correct spellen

- meervoud correct spellem.

Slide 30 - Tekstslide

Huiswerk


- Huiswerk: H2.4 opdracht 11 t/m 14(14abdef) 15 (zelf 4 zinnen maken en ontleden) H2,5 opdracht 1


Slide 31 - Tekstslide