Week 39 Nederlands 3 havo

Nederlands 3 havo week 39
1 / 43
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 43 slides, met interactieve quiz en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Nederlands 3 havo week 39

Slide 1 - Tekstslide

Maar eerst...
 even ontspannen met een goed boek!

Slide 2 - Tekstslide

Afspraken in de les

Algemene afspraken m.b.t. corona!


  • Je hebt je spullen op orde. Je hebt bij je: Kern (Nederlands lesboek), een schrift, een leesboek en pen/papier.
  • Spullen niet op orde: BV op Magister. 
  • Huiswerk niet op orde: HV op magister (ook als je huiswerk voor een deel af is).
  • Mobiele telefoons => bij start van de les in je tas. Een mobiele telefoon is alleen toegestaan als de docent het aangeeft.
  • Twee keer waarschuwen moet voldoende zijn! Zo niet, na de les bij de docent melden en dan maken we een afspraak hoe het in het vervolg beter kan in de les.

Slide 3 - Tekstslide

PTD rapportperiode 1

Slide 4 - Tekstslide

PTD rapportperiode 1

Slide 5 - Tekstslide




5 oktober: begrijpend lezen! Je mag een woordenboek meenemen
H. 2 + H. 3 en H. 4 en woordenschat (zie schrift)

19 oktober spelling
16 november fictie

Slide 6 - Tekstslide

Week 39  26 september t/m
 30
 september 2022

  • Boekenlijst: zie mail
  • Deze week: afronden betrouwbaarheid van de auteur
  • Fictie en spelling - vervolg na leesvaardigheid
  • nifyu - LessonUp
  • Alle communicatie via magister

Slide 7 - Tekstslide

Weektaak 40
Vandaag: bespreken opdracht 1, 2 en 3 p. 19
Huiswerk voor dinsdag 4 oktober: maak opdracht 5 en 6 op p. 21

Slide 8 - Tekstslide

Leerdoelen week 38
  • Je leert hoe je de betrouwbaarheid van de auteur kunt controleren.
  • Je leert wat vorm en inhoud zijn en hoe je de verschillende kenmerken herkent.
  • Je oefent met hoofdletters en leestekens.

Slide 9 - Tekstslide

Herhaling vorige week
Kernwoorden:

Betrouwbaarheid van bronnen.
Spelling van sterke en zwakke werkwoorden.

Slide 10 - Tekstslide

Uitleg theorie
Op de volgende dia's wordt de lesstof van deze week behandeld.

Slide 11 - Tekstslide

Betrouwbaarheid van de auteur (p. 18)
Je weet hoe je de kritisch kunt kijken naar de vindplaats van een tekst. Daarnaast is het belangrijk om ook kritisch naar de betrouwbaarheid van de auteur te kijken. Als de auteur van een tekst niet betrouwbaar is, is zijn tekst dat ook niet.

Om te beoordelen of een auteur betrouwbaar is, moet je ten eerste kijken naar het belang van de auteur. Je onderzoekt dan of de auteur er een persoonlijk belang bij heeft om een bepaalde boodschap te verspreiden. Dit kan een politiek, maar ook een commercieel belang zijn. Een auteur kan je bijvoorbeeld willen overtuigen van zijn eigen politieke standpunt, of misschien wil hij je wel iets verkopen. Wanneer een auteur een eigen belang heeft bij het verspreiden van een bepaalde boodschap, is hij niet neutraal. Een niet-neutrale auteur is minder betrouwbaar dan een neutrale auteur.



Slide 12 - Tekstslide

Betrouwbaarheid van de auteur (p. 18)
Deskundigheid kan voortkomen uit drie dingen. Ten eerste kan een auteur een bepaalde opleiding gedaan hebben die relevant is voor het onderwerp. Ten tweede kan een auteur deskundig zijn dankzij de werkervaring die hij heeft opgedaan. Als laatste kan een auteur een ervaringsdeskundige zijn. Dat betekent dat hij zelf heeft meegemaakt waarover hij schrijft.

Neem een onderwerp als het basisonderwijs. Een onderwijskundige heeft jarenlang geleerd over hoe je het onderwijs het beste kunt inrichten. Een docent die al twintig jaar voor de klas staat, weet dankzij zijn vele werkervaring wat in de praktijk wel of niet werkt. Ouders van schoolgaande kinderen maken het reilen en zeilen op een basisschool van dichtbij me een zijn zo ervaringsdeskundige.

Slide 13 - Tekstslide

Betrouwbaarheid van de auteur (p. 18)
Kortom: een auteur is betrouwbaar wanneer hij neutraal én deskundig is. 


Slide 14 - Tekstslide

8. Vorm en inhoud
Als je fictie leest, weet je: de schrijver heeft lang en goed nagedacht over deze tekst. Hij heeft nagedacht over wat én hoe hij het zou opschrijven; over de inhoud en de vorm.
Kortgezegd is de vorm van een tekst hóe iets is opgeschreven en de inhoud wát er is opgeschreven. Vorm en inhoud vormen samen het werk. De manier waarop de twee gecombineerd worden, bepaalt hoe het uiteindelijke werk eruit komt te zien.

Slide 15 - Tekstslide

8. Vorm en inhoud
Literaire teksten kunnen vele vormen aannemen. Je kunt dan ook allerlei vormkenmerken onderscheiden: is de tekst lang, kort, is er een ik-verteller of een auctoriale verteller? Een belangrijk onderscheid op hoofdniveau, is het verschil tussen proza en poëzie.

Wanneer iets een lopende tekst is, noemen we het proza. Dit betekent dat je een stuk tekst hebt dat over de hele breedte van het papier of scherm loopt. Alleen bij nieuwe alinea’s of hoofdstukken wordt de tekst afgebroken om op een nieuwe regel te beginnen. Bij proza zie je daarom weinig witregels en weinig ‘leeg’ papier.
Bij poëzie zie je juist veel wit op het papier. De tekst loopt niet over de hele breedte van de tekst, maar de regels worden afgebroken. Waar die afbrekingen plaatsvinden, heeft de schrijver bepaald.

Slide 16 - Tekstslide

8. Vorm en inhoud
Bij poëzie zie je juist veel wit op het papier. De tekst loopt niet over de hele breedte van de tekst, maar de regels worden afgebroken. Waar die afbrekingen plaatsvinden, heeft de schrijver bepaald.

Bij proza zie je daarom weinig witregels en weinig ‘leeg’ papier.
 

Slide 17 - Tekstslide

8. Vorm en inhoud
Voor de inhoud van teksten onderscheiden we drie hoofdgenres: epiek, lyriek en dramatiek.
Epiek is de benaming voor alle verhalende teksten. Deze teksten noemen we ook wel epische teksten. Een tekst is verhalend wanneer er personages zijn die handelingen verrichten en er gebeurtenissen plaatsvinden. Epische teksten kunnen zowel de vorm van proza als de vorm van poëzie aannemen. Tegenwoordig zijn de meeste epische teksten in prozavorm geschreven, maar vroeger waren bijna epische teksten in dichtvorm geschreven.

Slide 18 - Tekstslide

8. Vorm en inhoud
Bij lyriek staat gevoel centraal. Het zijn teksten waarin enkel een gevoel wordt uitgedrukt. In lyrische teksten gebeurt eigenlijk ‘niets’: er komen geen handelingen in voor en er verstrijkt ook geen tijd. Dit is het grote verschil met dramatische teksten.

Het laatste genre is dramatiek. Dramatische teksten zijn voor het toneel bedoeld. Dramatische teksten bestaan voor het grootste deel uit dialoog. Dit is tekst die gesproken wordt door de personages. Soms wordt de dialoog nog aangevuld met instructies, zoals ‘het personage gooit een vaas kapot’. Het menselijk conflict staat centraal in dramatische teksten.

Slide 19 - Tekstslide

8. Vorm en inhoud
Vorm en inhoud staan niet los van elkaar. Ze zijn van elkaar afhankelijk. Keuzes op het gebied van vorm hebben invloed op de inhoud, in andersom. De ene inhoud leent zich beter voor een bepaalde vorm dan de andere. Wil je iemand de liefde verklaren, dan ligt het meer voor de hand om een gedicht te schrijven dan een toneelstuk dat drie uur duurt. Wat je wilt schrijven, bepaalt dan dus hoe je het opschrijft.

Omgekeerd legt de vorm beperkingen op aan de inhoud. Als je een sonnet schrijft, dan heb je maar veertien regels tot je beschikking om je gedachtes in uit te drukken. En dan moet je er ook nog aan denken dat bepaalde regels op elkaar moeten rijmen. Je moet dan dus goed nadenken over de woorden die je kiest.

Slide 20 - Tekstslide

8. Vorm en inhoud
Kortom: Een literaire tekst is de combinatie van de gekozen vorm en inhoud.

Slide 21 - Tekstslide

Evaluatie
  • Wat was het lesdoel en heb je voor jezelf het gevoel dat je lesdoel is behaald?

  • Je leert hoe je de betrouwbaarheid van de auteur kunt controleren.
  • Je leert wat vorm en inhoud zijn en hoe je de verschillende kenmerken herkent.
  • Je oefent met hoofdletters en leestekens.

Slide 22 - Tekstslide

Nakijken huiswerk
Week 37

Slide 23 - Tekstslide

Weektaak 38
Leesvaardigheid hoofdstuk 4
  1. Lees de tekst op bladzijde 18.
  2. Maak opdracht 1, 2 en 3 op bladzijde 19.
Vorm en inhoud hoofdstuk 8
  1. Lees de theorie op bladzijde 34.
  2. Maak opdracht 1 t/m 3 + 5 op bladzijde 35

Slide 24 - Tekstslide

Weektaak 38
Spelling
  1. Lees de uitleg op bladzijde 16 en 17.
  2. Maak opdracht 1, 2 en 3 op bladzijde 18.


Slide 25 - Tekstslide

Weektaak
Leesvaardigheid hoofdstuk 3
  1. Lees de tekst op bladzijde 16
  2. Maak opdracht 6 en 7 op bladzijde 17

Spelling
  1. Lees de uitleg op bladzijde 6 t/m 10
  2. Maak opdracht 5 t/m 8 op bladzijde 14 en 15

Slide 26 - Tekstslide

Betrouwbaarheid bronnen opdracht 6 (p. 17)
6 a Het artikel gaat over de opwarming van de aarde.
 b Bijvoorbeeld: Het IPCC is het Intergovernmental Panel on Climate Change. Het is een deel van de Verenigde Naties met als taak om beleidsmakers wetenschappelijk advies te geven over klimaatverandering.
 c Bijvoorbeeld: Een halve graad opwarming voor de wereld als geheel betekent niet dat het op elke plek ter wereld maar een halve graad warmer wordt. Op de polen en boven land warmt de lucht sneller op.
 d Correctie: Het antwoord op deze vraag is niet te vinden in de ingekorte versie van het artikel die in het boek staat.

Slide 27 - Tekstslide

Betrouwbaarheid bronnen opdracht 7 (p. 17)
7 a Bijvoorbeeld: Ja, want in het IPCC zitten naar mijn idee mensen die echt verstand van zaken hebben en die niet werken uit eigenbelang.
  Of: Nee, want ik denk dat deze mensen niet neutraal kijken naar het onderwerp ‘klimaatverandering’. Ze proberen de opwarming van de aarde tegen te gaan, dus ik verwacht dat ze alleen onderzoeksresultaten zullen melden die aansluiten bij hun eigen standpunt en hun eigen doel.
 b Te beoordelen door de docent.

Slide 28 - Tekstslide

Spelling opdracht 5 bladzijde 13

1. speet
2. pleitten
3. vergoedde
4. kokhalsde
5. zwoer
6. ontspande
7. wees
8. stortte
9. printte
10. skiede

Slide 29 - Tekstslide

Spelling opdracht 6 bladzijde 13
1 dreigend
2 verbrijzeld
3 juichend, gerend
4 gebaseerd
5 getoetst
6 mikkend, afgevuurd
7 gelost, gepakt
8 tergend

Slide 30 - Tekstslide

Spelling opdracht 7 bladzijde 13
1 zwervend
2 verwachte
3 getrainde, luisterend
4 toeterend, verbrede
5 rijdende, misleide
6 kwetsende, prikkelende
7 gearresteerde, ingerichte
8 stervend

Slide 31 - Tekstslide

Spelling opdracht 8 bladzijde 14
1 pvtt – wordt, vd – gevierd
2 od – Genietend, pvvt – reisden
3 od – Wachtend, vd – geregend
4 pvvt – ontdekte, bn – smeulend
5 pvtt – bedaart, pvtt – wordt, vd – geveegd
6 gw – Eet, vd – gevarieerd, gw – braad
7 bn – beslissende, pvvt – speelde
8 pvtt – kunt, inf – genieten, bn – bruisend

Slide 32 - Tekstslide

Spelling opdracht 1 bladzijde 11
1 beweert, vind

2 behandelt, behoud, biedt

3 squasht, surft, wordt

4 aanraadt, houd

5 Word, verandert

6 controleert, passeert

7 e-mailt, reist

8 vindt

Slide 33 - Tekstslide

Spelling opdracht 1 bladzijde 11
9 kapseisde, raakten, verdronken

10 meldde, uitbreidde

11 woedde, legde, verwoestte

12 dreigden, zouden

13 verbrijzelden, roofden

14 barbecueden, verbrandden, oplette

15 Berispte, vloekte

16 blowde, castte

Slide 34 - Tekstslide

Spelling opdracht 1 bladzijde 11
17faxte, eiste

18 smachtten, brandde

19 Claimde, gebruikte

20 frankeerde, stuurde

21 miezerde, stroomt

22 poetst, glanst // poetste , glansde

23 schrikken (af), veroorzaken) // schrikten (af), veroorzaakten

24 stortte (neer), leidde

Slide 35 - Tekstslide

Spelling opdracht 2 bladzijde 12
1 bn – gestorte, vd – gehaald

2 gw – Word, gw – vertrouw, bn – mislukte

3 bn – winkelend(e), bn – verlichte, bn – geboeid, bn – fascinerend

4 bn – stinkende, vd – opgediend

5 od – Dansend, bn – winnende, vd – gehuldigd

6 bn – vergrote, od – schitterend

7 bn – gestuurde, od – scheldend

8 gw – Verraad, vd – gewaardeerd

9 vd – gedoucht, vd – geplonsd

10 bn – bereide, vd – geserveerd

Slide 36 - Tekstslide

Spelling opdracht 2 bladzijde 12
11 vd – uitgenodigd, pvtt – wordt, vd – geopend

12 pvtt – trachtte, inf – overtuigen, vd – gewerkt

13 bn – gestrande, vd – aangespoeld

14 od – Werkend, pvvt – viel, bn – verplichte

15 pvvt – sprak (toe), bn – overleden, bn – troostende, od – bemoedigend

16 bn – gekochte, vd – verwelkt

17 bn – geëmailleerde, vd – beschadigd

18 pvvt – duwden, bn – gehate, pvvt – haalden

19 vd – verrast, pvvt – hoorden, bn – bekritiseerde, vd – opgestapt

20 od – Staande, pvvt – aarzelde, pvvt – stapte, bn – stromende

Slide 37 - Tekstslide

Spelling opdracht 3 bladzijde 12
Klassikaal bespreken

Slide 38 - Tekstslide

Spelling opdracht 4 bladzijde 13
1. Wordt
2. vindt
3. schud
4. Verblijd
5. woedt
6. luistert
7. antwoordt
8. leidt

Slide 39 - Tekstslide

OK!
Als je hier bent aangekomen, dan heb je je weektaak Nederlands afgemaakt!!!
 

Slide 40 - Tekstslide

Woorden van de week

Maak 5 zinnen, waaruit blijkt dat je weet wat het woord betekent.

Slide 41 - Tekstslide

Woorden van deze week
Vermurwen: iemand minder streng maken zodat hij of zij makkelijk is over te halen
Ziedend: razend van woede
Pluk de dag: geniet van vandaag
Verstrijken (van tijd): voorbijgaan (van tijd)
Zich lenen voor: geschikt zijn voor

Slide 42 - Tekstslide

Woordenschat

Slide 43 - Open vraag