wk 27: herhalen vergrotende trap + inversie

wk 27: les 13 + 14
herhalen vergrotende trap + indirecte rede/inversie
1 / 46
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2Beroepsopleiding

In deze les zitten 46 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 120 min

Onderdelen in deze les

wk 27: les 13 + 14
herhalen vergrotende trap + indirecte rede/inversie

Slide 1 - Tekstslide

lesdoelen
1. Ik kan de vergrotende trap (comparative) correct gebruiken.
2. Ik kan de overtreffende trap (superlative) correct gebruiken.
3. Ik kan de indirecte rede correct toepassen.

Slide 2 - Tekstslide

1. Individueel (20 min)
- Maak zinnen met de werkwoorden op p.173 
rijden / lopen / fietsen / vliegen / varen.
 - Je maakt dus 5 zinnen.
 - Gebruik minimaal 6 woorden per zin.
-  Probeer 1 zin met inversie te maken. 
 - Schrijf de zinnen op. Je deelt straks 2 zinnen in LessonUp.
 - Inloggen in LessonUp



week 27 les 14 

Slide 3 - Tekstslide

Schrijf hier 2 zinnen op.

Slide 4 - Open vraag


2. In break-outrooms (25 min): 
- huiswerk nabespreken: opdracht 7 (p.177)
- spreekopdracht 8 doen op p. 178

week 27 les 14 

Slide 5 - Tekstslide

3. Theorie overtreffende trap: korte uitlegvideo + korte quiz in LessonUp



week 27 les 14  Na de pauze

Slide 6 - Tekstslide

De overtreffende trap:
duur-duurder - het duurst
kort-korter- het kortst
langzaam-langzamer - het langzaamst

Slide 7 - Tekstslide

Wat is de overtreffende trap van goed?
A
beter
B
goeder
C
goedst
D
best

Slide 8 - Quizvraag

Wat is de overtreffende trap van oud?
A
oudst
B
ouder
C
oud
D
ouderder

Slide 9 - Quizvraag

Wat is de overtreffende trap van weinig?
A
minder
B
minst
C
meer
D
meest

Slide 10 - Quizvraag

Wat is de overtreffende trap van jong?
A
jong
B
jonger
C
jongst
D
jongerder

Slide 11 - Quizvraag

Wat is de overtreffende trap van graag?
A
grager
B
liever
C
lief
D
liefst

Slide 12 - Quizvraag

1. In break-outrooms (25/30 min): 
Huiswerk nabespreken
- opdracht 9 (p. 179). 
- Leesopdracht 11 (p.180): lees elkaar voor en kijk samen de vragen na.

Klaar? opdracht 10 (p.180) samen doen


week 27 les 15  

Slide 13 - Tekstslide

2. Herhalen: de vergrotende en overtreffende trap met LessonUp quiz en NT2-A2 pagina. 

week 27 les 15  

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

1. Huiswerk nabespreken in break-outrooms: opdracht 14, 15 (p.186,187)



week 28 les 16

Slide 17 - Tekstslide

2. Herhalen: de vergrotende en overtreffende trap





week 28 les 16 

Slide 18 - Tekstslide

Oefenen op internet 
https://nt2taalmenu.nl/nt2-a2-grammatica-menutrappenvanvergelijking/

- Schrijf je antwoorden op.  
- We bespreken het samen na.  

Slide 19 - Tekstslide

Wat gaat goed en wat vind ik nog moeilijk?

Slide 20 - Open vraag

3.  Grammatica: de voltooide tijd

- de lesdoelen
- korte uitleg over de theorie
- even oefenen in break-outrooms (spreken)
- een uitlegvideo bekijken 
- oefenen


Tip: maak aantekeningen (make notes)!

week 28 les 16 

Slide 21 - Tekstslide

Twee werkwoorden: hebben + voltooid deelwoord
Je ziet 2 werkwoorden (verbs) in de zin: hebben + voltooid deelwoord



In deel 1 werken we met het werkwoord ‘hebben’, in deel 2 komt het werkwoord ‘zijn’ erbij.

Slide 22 - Tekstslide

lesdoelen bij het voltooid deelwoord
1. Ik kan het voltooid deelwoord altijd met twee werkwoorden maken.
2. Ik kan de spellingregels toepassen bij het voltooid deelwoord.

Slide 23 - Tekstslide

Wat is voltooide tijd (perfectum)? Deel 1
Wat doe je nu? = tegenwoordige tijd (present)
Ik fiets iedere dag naar het werk.
Ik poets vandaag de keuken.
Ik winkel in Almere.
Ik werk drie dagen per week.
Ik kook het eten vanavond.



Slide 24 - Tekstslide

Een tijd in het verleden. Het is nu voorbij/klaar.
De voltooide tijd (perfectum/present perfect)
Ik heb gisteren naar het werk gefietst.
Ik heb vandaag de keuken gepoetst.
Ik heb in Almere gewinkeld.
Ik heb drie dagen per week gewerkt.
Ik heb eten gekookt.



Slide 25 - Tekstslide

Oefenen met de voltooide tijd. 

- in break-outrooms (tweetallen): spreekopdracht

Schrijf de vraag op (volgende sheet) en de (regelmatige) werkwoorden die je gaat gebruiken.





week 28 les 16 

Slide 26 - Tekstslide

Vraag elkaar:
'Wat heb je in het weekend gedaan?'
Geef antwoord met het voltooid deelwoord.
Gebruik de werkwoorden.
Bijvoorbeeld:
poetsen - ik heb mijn huis gepoetst.


Schrijf twee zinnen op die je hebt gemaakt. Die delen jullie straks in LessonUp.
werken
wandelen
praten (Nederlands)
sporten
koken
telefoneren 
maken (huiswerk)
fietsen
 sturen (e-mail)
...




Slide 27 - Tekstslide

Schrijf hier twee zinnen op die je hebt gemaakt.

Slide 28 - Open vraag

  Nog tijd?
- Tijdwoorden bij voltooide tijd (p. 191/192) 


Klaar? Maken opdracht 19 (p.192) en bespreek deze na.



week 28 les 17 

Slide 29 - Tekstslide

1. Huiswerk nabespreken in break-outrooms: opdracht 17 op p.190


week 28 les 17 

Slide 30 - Tekstslide

2. Herhalen: vergrotende en overtreffende trap

Oefenen in break-outrooms


week 28 les 17 

Slide 31 - Tekstslide

Vier zinnen maken
in twee-/drietallen  (20 min)
Vergrotende trap:
2 zinnen maken met de vergrotende trap met het woordje dan.
- Gebruik zelfstandige naamwoorden (nouns).
Bijvoorbeeld: (mijn) fiets - (jouw) fiets. Mijn fiets is groter dan jouw fiets. Kijk in de woordenlijst!
Overtreffende trap:
2 zinnen maken met de overtreffende trap. 
- Probeer 1 zin te maken met de overtreffende trap voor het zelfstandig naamwoord.  (bijvoorbeeld: de mooiste stad)
- Probeer 1 zin te maken met de overtreffende trap zelfstandig gebruikt.
(Dit strand is het mooist(e) )

Je kunt de woordenlijst gebruiken uit thema 6 van het lesboek om zelfstandige naamwoorden in op te zoeken.


Slide 32 - Tekstslide

Je schrijft twee zinnen op (1x vergrotende en 1x overtreffende trap).

Slide 33 - Open vraag


4. Herhalen indirecte rede: Welke werkwoorden gaan samen met dat  / of ? Even oefenen nog. (15 min)

week 27 les 16 (na de pauze)

Slide 34 - Tekstslide


 Werkwoorden die vaak samen met dat worden gebruikt. 
- beloven
- geloven
- denken
- hopen
- vertellen
- vinden
- weten
- zeggen
- horen

Indirecte rede

Slide 35 - Tekstslide

Indirecte rede:  
voorbeelden met werkwoorden en dat 

Slide 36 - Tekstslide

Slide 37 - Tekstslide

Slide 38 - Tekstslide

Slide 39 - Tekstslide

Slide 40 - Tekstslide

Schrijf de zinnen in indirecte rede hier op.

Slide 41 - Open vraag

Wat vind je nog moeilijk?

Slide 42 - Woordweb

Hoe goed kan je zinnen met DAT en OF maken?
😒🙁😐🙂😃

Slide 43 - Poll

De tafel is zwaar, maar de kast is ______.

Slide 44 - Open vraag

Iets afspreken?
Handige vragen/zinnen
https://youtu.be/RSBdUIPugyo?si=feHlgRZsMhU9wmRJ

Schrijf mee en daarna gaan jullie het gesprek in tweetallen voeren
.

Slide 45 - Tekstslide

week 26 les 12

5. Herhalen: oefenen met voegwoord 'als' vanaf kopieerblad: spreken in tweetallen (15 min).
6. Schrijven: jullie oefenen met het schrijven van een brief naar je vrienden om ze uit te nodigen voor een feest. 
We doen dat eerst met een online oefening (25 min). 
Als huiswerk krijg je een opdracht om de brief te schrijven. Ik stuur jullie een wordbestand en dan typ je de brief. Daarna stuur je die naar mij. 

Slide 46 - Tekstslide