2a1 - bron H

Bonjour !

Quelle est la date d'aujourd'hui ?

  • le seize mars deux-mille-vingt-deux
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Bonjour !

Quelle est la date d'aujourd'hui ?

  • le seize mars deux-mille-vingt-deux

Slide 1 - Tekstslide

Les buts
Je kunt: 
  • Op 2 manieren een vraag stellen in het Frans
  • Een vraag stellen met een vraagwoord in het Frans

Slide 2 - Tekstslide

Exercice 30a

Écoute les phrases et mets un /./ ou un /?/ derrière la phrase.


Exercice 30a

Slide 3 - Tekstslide

Kies het juiste antwoord:
A
Tu es souvent malade.
B
Tu es souvent malade?

Slide 4 - Quizvraag

Kies het juiste antwoord:
A
Vous aimez les fruits.
B
Vous aimez les fruits?

Slide 5 - Quizvraag

Kies het juiste antwoord:
A
Moi, je déteste les légumes.
B
Moi, je déteste les légumes?

Slide 6 - Quizvraag

Kies het juiste antwoord:
A
Est-ce que tu fais du sport.
B
Est-ce que tu fais du sport?

Slide 7 - Quizvraag

Kies het juiste antwoord:
A
Est-ce qu'il est végétarien.
B
Est-ce qu'il est végétarien?

Slide 8 - Quizvraag

Kies het juiste antwoord:
A
Il ne mange pas de viande.
B
Il ne mange pas de viande?

Slide 9 - Quizvraag

Video grammatica

Slide 10 - Tekstslide

Faire exercice 30 c et d
c. Pose des questions. Utilise est-ce que/qu'.

d. Mets les mots dans le bon ordre pour faire des questions.

timer
4:00

Slide 11 - Tekstslide

Exercice 30c
  1. Est-ce que tu prends de l’aspirine?
  2. Est-ce qu’il est à l’hôpital?
  3. Est-ce que vous êtes en forme?
  4. Est-ce qu’on va à la pharmacie?


Slide 12 - Tekstslide

Exercice 30 d
  1. Tu es souvent malade?/Es-tu souvent malade?
  2. Est-ce que vous aimez le poisson?
  3. Est-ce qu’il fait beaucoup de sport?
  4. Vous faites du jogging deux fois par semaine?/Faites-vous du jogging deux fois par semaine?

Slide 13 - Tekstslide

Exercice 31 a
  1. comment = hoe
  2. où = waar 

Slide 14 - Tekstslide

Wat is 'waar' in het Frans?
A
B
Quand
C
Combien
D
Pourquoi

Slide 15 - Quizvraag

Wat is 'wanneer' in het Frans?
A
B
Quand
C
Qui
D
Combien

Slide 16 - Quizvraag

Wat is 'hoe' in het Frans?
A
Qu'est-ce que
B
Pourquoi
C
Quand
D
Comment

Slide 17 - Quizvraag

Wat is 'hoeveel' in het Frans
A
Pourquoi
B
C
Combien
D
Comment

Slide 18 - Quizvraag

Wat is 'waarom' in het Frans
A
Pourquoi
B
Qui
C
Qu'est-ce que
D
Comment

Slide 19 - Quizvraag

Wat is 'wie' in het Frans?
A
B
Quand
C
Qui
D
Combien

Slide 20 - Quizvraag

Wat is 'wat' in het Frans?
A
Pourquoi
B
Qui
C
D
Qu'est-ce que

Slide 21 - Quizvraag

Een vraag stellen met een vraagwoord
Voor sommige vraagzinnen heb je een vraagwoord nodig.
  • où = waar
  • quand = wanneer
  • comment = hoe
  • combien (de) = hoeveel
  • pourquoi = waarom
  • qui = wie
  • qu'est-ce que = wat

Slide 22 - Tekstslide

Een vraag stellen met een vraagwoord
Je kunt ook est-ce que toevoegen. Dan is de volgorde: 

vraagwoord + est-ce que + gewone zin

voorbeeld: Comment est-ce que tu t'appelles? = hoe heet jij?

Gebruik je deze volgorde? Dan zit je altijd goed!

Slide 23 - Tekstslide

Au boulot
Wat:         maak 
  • Exercice 31c, d
Hoe:        zelfstandig
Hulp:      docent
Tijd:         10 minuten ongeveer
klaar:       pak een antwoordenblad en kijk je antwoorden na
(begin vast aan huiswerk 31 e + 33 a)

Slide 24 - Tekstslide

Opdracht!
Je krijgt 2 kaartjes
  • Schrijf op 1e kaartje: een vraag met vraagwoord
  • Schrijf op 2e kaartje: een vraag zonder vraagwoord

Stel de 2 vragen aan je buurman of buurvrouw en beantwoord elkaar. Wissel nu je kaartjes om, wissel van partner en stel die nieuwe vragen aan je nieuwe partner (etc)

Slide 25 - Tekstslide

Huiswerk!

Exercice 31 cde + 33 a

Slide 26 - Tekstslide