Werkwoorden in verschillende tijden

Werkwoorden in verschillende tijden
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsPraktijkonderwijsLeerjaar 3

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Werkwoorden in verschillende tijden

Slide 1 - Tekstslide

Dit leer je dit hoofdstuk:
1. Je kunt werkwoorden in de tegenwoordige tijd zetten
2. Je kunt werkwoorden in de verleden tijd zetten
3. Je kunt werkwoorden in de voltooide tijd zetten.

Slide 2 - Tekstslide

Tegen woordige tijd

Slide 3 - Woordweb

Slide 4 - Link

(lijken) Mijn zus ______________ op mijn tante.

Slide 5 - Open vraag

(komen) Mijn neven en nichten ___________ op het familiefeest.

Slide 6 - Open vraag

(worden) Mijn zus ___________ vandaag 21 jaar.

Slide 7 - Open vraag

verleden tijd

Slide 8 - Woordweb

Slide 9 - Link

(lopen) Jullie _________ van Groningen naar Assen.

Slide 10 - Open vraag

(komen) Hij __________ te laat op zijn werk.

Slide 11 - Open vraag

zet het werkwoord in een andere tijd:
Ik koop een broodje kaas

Slide 12 - Open vraag

zet het werkwoord in een andere tijd
Hij las een spannend boek.

Slide 13 - Open vraag

voltooide tijd

Slide 14 - Woordweb

vul de verleden en voltooide tijd in
ik vertel - ik ________ - ik ____ _________

Slide 15 - Open vraag

Slide 16 - Tekstslide

welk woord staat in de tegenwoordige tijd?
A
fiets
B
fietste
C
heb gefietst

Slide 17 - Quizvraag

welk woord staat in de tegenwoordige tijd?
A
tekenden
B
tekenen
C
heb getekend

Slide 18 - Quizvraag

welk woord staat in de verleden tijd?
A
slapen
B
sliepen
C
slaapten
D
heb geslapen

Slide 19 - Quizvraag

welk woord staat in de voltooide tijd?
A
heb gekeken
B
keken
C
kijkten

Slide 20 - Quizvraag

welk woord staat in de verleden tijd?
A
zeggen
B
zegden
C
zeiden

Slide 21 - Quizvraag

welk woord staat goed geschreven in de verleden tijd?
A
brand
B
brandde
C
brandte

Slide 22 - Quizvraag

welk woord staat goed geschreven in de tegenwoordige tijd?
A
meldt
B
melt
C
melde

Slide 23 - Quizvraag

welk woord is goed in de voltooide tijd geschreven?
A
heb geweest
B
ben geweest
C
is geweest

Slide 24 - Quizvraag

maak opdracht 1 t/m 7
blz 46

Slide 25 - Tekstslide

Wat heb je geleerd?

Slide 26 - Tekstslide