5.7 + 5.8

Vak: Nederlands
Hoofdstuk: 5.7 + 5.8
1.
Lesopening
2.
Lesdoel + Leergebiedoverstijgende doelen
3.
Arrangementen + mini-check
4. 
Instructie
5.
Begeleid inoefenen
6. 
Zelfstandig werken
7.
Evaluatie
1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Vak: Nederlands
Hoofdstuk: 5.7 + 5.8
1.
Lesopening
2.
Lesdoel + Leergebiedoverstijgende doelen
3.
Arrangementen + mini-check
4. 
Instructie
5.
Begeleid inoefenen
6. 
Zelfstandig werken
7.
Evaluatie

Slide 1 - Tekstslide

1. Lesopening
 Pak je boek van Nederlands en open deze op blz 224.

Slide 2 - Tekstslide

2. Lesdoel + Leergebiedoverstijgende doelen
Aan het eind van deze les:
- weet je in welke vorm een werkwoord staat en welke spellingsregel is gebruikt
- kun je verkleinwoorden op de goede manier spellen 

Leergebiedoverstijgende doelen:
Denkvermogen
- Realiseert een oplossing volgens plan.
- Formuleert criteria voor de oplossing. 

Slide 3 - Tekstslide

3. Arrangementen + Mini-check
Verdiept (een 8 of hoger): Niemand


Iedereen doet mee met de mini-check.

Slide 4 - Tekstslide

Wat is het goede verkleinwoord van
handdoek
A
handdoekje
B
handdoek'je
C
handdoektje

Slide 5 - Quizvraag

Wat is het goede verkleinwoord van
baby
A
babytje
B
babyje
C
baby'tje

Slide 6 - Quizvraag

Wat is het goede verkleinwoord van
accu
A
accu'tje
B
accuutje
C
accutje
D
accuu'tje

Slide 7 - Quizvraag

Wat is het goede verkleinwoord van
bikini
A
bikinietje
B
bikini'tje
C
bikinitje

Slide 8 - Quizvraag

Wie maakt wat?
Had je alle vragen goed? Dan mag je zelfstandig aan de slag: opdracht 1, 3, 4 en 6 op blz 224 t/m 227.

De rest doet mee met de instructie. 

Slide 9 - Tekstslide

4. Instructie
Om werkwoorden in een zin goed te spellen, moet je weten in welke vorm het werkwoord staat. Pas dan kun je de regels goed toepasen. Het werkt ook andersom: van de spelling kun je afleiden in welke vorm het werkwoord staat. In het volgende schema worden de regels voor het spellen van het werkwoord herhaald. 

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide



We hebben het al een keer eerder gehad over ' verkleinwoorden'. In deze paragraaf leer je hoe je verkleinwoorden maakt door er een achtervoegsel achter te zetten. In de video in de volgende slide wordt het maken van verkleinwoorden nog een keer herhaald. 

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Video

Verkleinwoorden

Een verkleinwoord maak je door achter de grondvorm een achtervoegsel te plaatsen. Meestal schrijf je het zoals het klinkt.


dop -> dopje

slak -> slakje

boom -> boompje

Slide 14 - Tekstslide

Verkleinwoorden

Bij sommige woorden kan je niet horen hoe je het verkleinwoord spelt :

Regels:

  •  woorden eindigend op -ng                             -->       -nkje of -etje                               vb. koning -> koninkje   
  • woorden eindigend op een lange klinker  -->       verdubbeling klinker               vb. foto -> fotootje                                                                                                                            café -> cafeetje



Slide 15 - Tekstslide

Verkleinwoorden

Bij sommige woorden kan je niet horen hoe je het verkleinwoord spelt :

Regels :

  • woorden eindigend op -i                -->              + etje
              vb. taxi -> taxietje
                     ski ->   skietje
  • woorden eindigend op -y               -->              + 'tje

        (behalve als er voor de y een klinker staat)

              vb. pony -> pony'tje

                     hobby -> hobby'tje

Slide 16 - Tekstslide

Verkleinwoorden

Bij sommige woorden kan je niet horen hoe je het verkleinwoord spelt :

Regels :


  • bij een letter, cijfer of afkorting -->    apostrof 'je of 'tje 
            vb. f'je
                   tv'tje
                   mp3'tje

Slide 17 - Tekstslide

5. Begeleid inoefenen
Had je geen of 1 vraag goed bij de mini-check -->
Dan maken we samen opdracht 1 en 4.

Slide 18 - Tekstslide

6. Zelfstandig werken
 Je maakt nu zelfstandig opdracht 1, 3, 4 en 6 op blz 224 t/m 227.


Ben je klaar?
Dan kijk je de opdrachten na
Daarna ga je in stilte lezen. 
timer
1:00

Slide 19 - Tekstslide

7. Evaluatie LJ2
Hoe ging de les?
Zijn er nog dingen die je lastig vindt?

 - weet je in welke vorm een werkwoord staat en welke spellingsregel is gebruikt?
- kun je verkleinwoorden op de goede manier spellen?        

Slide 20 - Tekstslide

Huiswerk & Toetsen
Huiswerk LJ1: 
Dinsdag 9 mei
5.7 + 5.8 opdracht 16 t/m 19

Huiswerk LJ2: 
Dinsdag 9 mei
5.7 + 5.8 opdracht 1, 3, 4 en 6
Toetsen LJ1: 
Geen



Toetsen LJ2: 
Geen

Slide 21 - Tekstslide