volt.dw en verkleinwoorden

voltooid deelwoord en verkleinwoorden

1 / 47
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 47 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

voltooid deelwoord en verkleinwoorden

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Leerdoelen
  • Ik kan het voltooid deelwoord correct spellen.  
  • Ik kan verkleinwoorden correct spellen. 

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wanneer gebruik je een voltooid deelwoord?

Als je wilt vertellen dat iets al gebeurd is, dan gebruik je een voltooid deelwoord. Voltooid betekent dat iets is afgerond.



Voorbeeld:
Het regent → Het is nu aan het regenen.
Het heeft geregend →  De regen is voorbij, het is nu droog.

Slide 3 - Tekstslide

Klinkercombinaties met -r (eer/oor/eur
Hoe ziet een voltooid deelwoord eruit?

  • Het heeft altijd een ander werkwoord erbij
    (hebben, zijn of worden).
  • Begint bijna altijd met ge-.

Voorbeelden:
Ik ben gebleven, ik heb gehuild, ik word gezocht

Slide 4 - Tekstslide

Klinkercombinaties met -r (eer/oor/eur
Noteer het voltooid deelwoord uit de zin:
Mijn moeder moest naar het ziekenhuis rijden toen mijn vader in zijn vinger had gezaagd. 

Slide 5 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Noteer het voltooid deelwoord uit de zin:
Ik heb sperziebonen gekocht want ik wist niet zeker of je spruitjes lust. 

Slide 6 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Let op
Soms begint een werkwoord al met be-, ver-, ont-, of her-. Deze krijgt dan géén ge- aan het begin van het voltooid deelwoord.

Voorbeelden: betaald, verteld, ontvoerd, hersteld.

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Noteer het voltooid deelwoord uit de zin:
We wilden naar het theater maar de kaartjes waren te duur dus toen hebben we maar een museum bezocht 

Slide 8 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Noteer het voltooid deelwoord uit de zin:
De buurman heeft zijn salaris niet op tijd ontvangen en nu moet hij verhuizen omdat hij de huur niet kan betalen.

Slide 9 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

De uitgang bepalen
- gezaagd
- bezocht
- ontvangen


Hoe weet je op welke letters een voltooid deelwoord eindigt?

Slide 10 - Tekstslide

Klinkercombinaties met -r (eer/oor/eur
Weet je nog?
Zwakke werkwoorden
blijven in een andere tijd hetzelfde klinken.

Sterke werkwoorden 
heben de kracht om in de verleden tijd van klank te veranderen.

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De uitgang bepalen
  • Een voltooid deelwoord eindigt meestal op -en bij de sterke werkwoorden.
  • Een voltooid deelwoord eindigt altijd op een -t of -d bij de zwakke werkwoorden.



Slide 12 - Tekstslide

Klinkercombinaties met -r (eer/oor/eur
Voorbeelden 
Sterk
lopen - liep - gelopen
slapen - sliep - geslapen

Zwak
koken - kookte - gekookt
tekenen - tekende - getekend

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Sterk of zwak werkwoord?


Broeden
A
sterk
B
zwak

Slide 14 - Quizvraag

Verleden tijd = broedde
-t of -d?

Gebruik de verlengproef:
Maakt het voltooid deelwoord langer met -e. Je hoort dan of je een -t of een -d moet schrijven.

Regel
Leer de regels uit je hoofd.

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Voorbeeld
Hij heeft zijn geld eerlijk ... verdient of verdiend?

Langer maken met -e: verdiende

Je hoort een -d, dus je schrijft VERDIEND

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Verleng het voltooid deelwoord:


Klemmen
A
Geklemde
B
Geklemte

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Schrijf nu het voltooid deelwoord met de juiste uitgang:
Klemmen

Slide 18 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Verleng het voltooid deelwoord:


Leren
A
Geleerte
B
Geleerde

Slide 19 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Schrijf nu het voltooid deelwoord met de juiste uitgang:
Leren

Slide 20 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Verleng het voltooid deelwoord:


Staken
A
Gestaakte
B
Gestaakde

Slide 21 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Schrijf nu het voltooid deelwoord met de juiste uitgang:
Staken

Slide 22 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Verleng het voltooid deelwoord:


Strooien
A
Gestrooite
B
Gestrooide

Slide 23 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Schrijf nu het voltooid deelwoord met de juiste uitgang:
Strooien

Slide 24 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies


                            
Twijfel je?
Als de laatste letter van de stam voorkomt in
't
kofschip X, schrijf je een -t. Zo niet, dan schrijf je een -d.
Regel
Leer de regels uit je hoofd.

Slide 25 - Tekstslide

Deze regel is bij de verleden tijd al aan bod geweest.

Slide 26 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Verkleinwoorden

Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Verkleinwoorden

Een verkleinwoord maak je door achter het woord een achtervoegsel te plaatsen. Meestal schrijf je het zoals het klinkt.


dop -> dopje

slak -> slakje

boom -> boompje

Slide 28 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Verkleinwoorden

Bij sommige woorden kan je niet horen hoe je het verkleinwoord spelt :

Regels:

  •  woorden eindigend op -ng                             -->       -nkje of -etje                               vb. koning -> koninkje
         vb. wang ->   wangetje   
  • woorden eindigend op een lange klinker  -->       verdubbeling klinker               vb. foto -> fotootje                                                                                                                            café -> cafeetje



Slide 29 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Verkleinwoorden

Bij sommige woorden kan je niet horen hoe je het verkleinwoord spelt :

Regels:

  •  woorden eindigend op -ng                             -->       -nkje of -etje                               vb. koning -> koninkje
         vb. wang ->   wangetje   
  • woorden eindigend op een lange klinker  -->       verdubbeling klinker               vb. foto -> fotootje                                                                                                                            café -> cafeetje



Slide 30 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Verkleinwoorden

Bij sommige woorden kan je niet horen hoe je het verkleinwoord spelt :

Regels :

  • woorden eindigend op -i                -->              + etje
              vb. taxi -> taxietje
                     ski ->   skietje

Slide 31 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Verkleinwoorden

Bij sommige woorden kan je niet horen hoe je het verkleinwoord spelt :

Regels :

  • woorden eindigend op -i                -->              + etje
              vb. taxi -> taxietje
                     ski ->   skietje

Slide 32 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het goede verkleinwoord van
opa
A
opatje
B
opa'tje
C
opaatje

Slide 33 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het goede verkleinwoord van
ski
A
skitje
B
skietje

Slide 34 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het goede verkleinwoord van
accu
A
accu'tje
B
accuutje
C
accutje

Slide 35 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het goede verkleinwoord van
bikini
A
bikinietje
B
bikinitje

Slide 36 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het verkleinwoord van
koning

Slide 37 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het verkleinwoord van
jongen

Slide 38 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Evaluatie

Slide 39 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoe maak je een verkleinwoord?

Slide 40 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat vind je nog lastig?

Slide 41 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

de bloem
A
het bloemje
B
de bloemje
C
de bloempje
D
het bloempje

Slide 42 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

de kast
A
de kastje
B
het kastje
C
de kasje
D
het kasje

Slide 43 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

de jongen
A
het jongenje
B
het jongetje
C
het jongentje
D
het jongeje

Slide 44 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

de kip
A
het kipje
B
het kipetje
C
het kippetje
D
het kippeje

Slide 45 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

de auto
A
het autootje
B
de autotje
C
de autootje
D
het autotje

Slide 46 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

het paard
A
het paartje
B
het paardpje
C
het paardtje
D
het paardje

Slide 47 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies