LJ1 5.7 + 5.8 / LJ2 5.7 + 5.8

Vak: Nederlands
Hoofdstuk: LJ1 5.27 en 5.8  - LJ2 5.7 + 5.8
1.
Lesopening
2.
Lesdoel + Leergebiedoverstijgende doelen
3.
Arrangementen + mini-check
4. 
Instructie
5.
Begeleid inoefenen
6. 
Zelfstandig werken
7.
Evaluatie
1 / 39
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

In deze les zitten 39 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Vak: Nederlands
Hoofdstuk: LJ1 5.27 en 5.8  - LJ2 5.7 + 5.8
1.
Lesopening
2.
Lesdoel + Leergebiedoverstijgende doelen
3.
Arrangementen + mini-check
4. 
Instructie
5.
Begeleid inoefenen
6. 
Zelfstandig werken
7.
Evaluatie

Slide 1 - Tekstslide

1. Lesopening
LJ1: Pak je boek en schrift van Nederlands op tafel. Open je boek op blz 227.

LJ2: Pak je leesboek en ga in stilte lezen

Slide 2 - Tekstslide

2. Lesdoel + leergebiedoverstijgende doelen
Aan het eind van deze les:
- Kun je het voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord spellen. 


Leergebiedoverstijgende doelen:
Denkvermogen
- Realiseert een oplossing volgens plan.
- Formuleert criteria voor de oplossing. 

Slide 3 - Tekstslide

3. Arrangementen + Mini-check
Verdiept (een 8 of hoger): Jessica, Gijs, Jochem en Jamie.
Jullie mogen zelfstandig aan het werk. Je maakt opdracht 16 t/m 19 op blz 227 t/m 229


De rest doet mee met de mini-check.

Slide 4 - Tekstslide

zetten:

De koffie is gezet.

De ... koffie.
A
gezete
B
gezetten
C
gezette

Slide 5 - Quizvraag

fietsen

Ik heb een lange route gefietst.

De ... route
A
fietsen
B
gefietste
C
gefietstte
D
gefietsen

Slide 6 - Quizvraag

kappen

De bomen zijn gekapt.

De ... bomen
A
gekapte
B
gekapten
C
gekappte
D
gekaptte

Slide 7 - Quizvraag

verven

Ik heb mijn haren geverfd.

De ... haren
A
geverfte
B
geverfde
C
geverfdde
D
geverfden

Slide 8 - Quizvraag

Wie maakt wat?
Had je alle vragen goed? Dan mag je zelfstandig aan de slag: opdracht 16 t/m 19 op blz 227 t/m 229.

De rest doet mee met de instructie. 

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

koken
De aardappels zijn gekookt.

De gekookte aardappels.

Slide 13 - Tekstslide

breken
Mijn arm is gebroken.

De gebroken arm.

Slide 14 - Tekstslide

redden
De kat wordt gered.


De geredde kat.

Slide 15 - Tekstslide

regels:
korte klank
Woorden die een korte klank hebben, houden die korte klank als je het woord langer maakt. Dat doe je door dezelfde medeklinker te gebruiken.
gered--> geredde
verrot --> verrotte
2
lange klank
Woorden die een lanhe klank hebben, houden die lange klank als je het woord lang maakt. Dat doe je door een klinker weg te halen. 
besteed --> bestede
verlaat --> verlate
3
voltooid deelwoord dat eindigt op -en
Sommige voltooid deelwoorden eindigen op -en. Als dat zo is, dan krijgt het bijvoeglijk naamwoord ook -en.
gebakken --> gebakken
gebroken --> gebroken
4
maak het je gemakkelijk!
Meestal kun je gewoon een -e- achter het voltooid deelwoord zetten. 
geleerd --> geleerde
gekookt --> gekookte 
Soms moet je echt regels gebruiken!
1

Slide 16 - Tekstslide

5. Begeleid inoefenen
Had je geen of 1 vraag goed bij de mini-check -->
Dan maken we samen opdracht 16 en 18.

Slide 17 - Tekstslide

6. Zelfstandig werken
Je maakt nu zelfstandig opdracht 16 t/m 19 op blz 227 t/m 229



Ben je klaar?
Dan kijk je de opdracht na.
Daarna ga je in stilte lezen. 
timer
1:00

Slide 18 - Tekstslide

1. Lesopening

LJ2: Pak je boek van Nederlands en open deze op blz 224.

Slide 19 - Tekstslide

2. Lesdoel + Leergebiedoverstijgende doelen
Aan het eind van deze les:
- weet je in welke vorm een werkwoord staat en welke spellingsregel is gebruikt
- kun je verkleinwoorden op de goede manier spellen 

Leergebiedoverstijgende doelen:
Denkvermogen
- Realiseert een oplossing volgens plan.
- Formuleert criteria voor de oplossing. 

Slide 20 - Tekstslide

3. Arrangementen + Mini-check
Verdiept (een 8 of hoger): Niemand


Iedereen doet mee met de mini-check.

Slide 21 - Tekstslide

Wat is het goede verkleinwoord van
handdoek
A
handdoekje
B
handdoek'je
C
handdoektje

Slide 22 - Quizvraag

Wat is het goede verkleinwoord van
baby
A
babytje
B
babyje
C
baby'tje

Slide 23 - Quizvraag

Wat is het goede verkleinwoord van
accu
A
accu'tje
B
accuutje
C
accutje
D
accuu'tje

Slide 24 - Quizvraag

Wat is het goede verkleinwoord van
bikini
A
bikinietje
B
bikini'tje
C
bikinitje

Slide 25 - Quizvraag

Wie maakt wat?
Had je alle vragen goed? Dan mag je zelfstandig aan de slag: opdracht 1, 3, 4 en 6 op blz 224 t/m 227.

De rest doet mee met de instructie. 

Slide 26 - Tekstslide

4. Instructie
Om werkwoorden in een zin goed te spellen, moet je weten in welke vorm het werkwoord staat. Pas dan kun je de regels goed toepasen. Het werkt ook andersom: van de spelling kun je afleiden in welke vorm het werkwoord staat. In het volgende schema worden de regels voor het spellen van het werkwoord herhaald. 

Slide 27 - Tekstslide

Slide 28 - Tekstslide



We hebben het al een keer eerder gehad over ' verkleinwoorden'. In deze paragraaf leer je hoe je verkleinwoorden maakt door er een achtervoegsel achter te zetten. In de video in de volgende slide wordt het maken van verkleinwoorden nog een keer herhaald. 

Slide 29 - Tekstslide

Slide 30 - Video

Verkleinwoorden

Een verkleinwoord maak je door achter de grondvorm een achtervoegsel te plaatsen. Meestal schrijf je het zoals het klinkt.


dop -> dopje

slak -> slakje

boom -> boompje

Slide 31 - Tekstslide

Verkleinwoorden

Bij sommige woorden kan je niet horen hoe je het verkleinwoord spelt :

Regels:

  •  woorden eindigend op -ng                             -->       -nkje of -etje                               vb. koning -> koninkje   
  • woorden eindigend op een lange klinker  -->       verdubbeling klinker               vb. foto -> fotootje                                                                                                                            café -> cafeetje



Slide 32 - Tekstslide

Verkleinwoorden

Bij sommige woorden kan je niet horen hoe je het verkleinwoord spelt :

Regels :

  • woorden eindigend op -i                -->              + etje
              vb. taxi -> taxietje
                     ski ->   skietje
  • woorden eindigend op -y               -->              + 'tje

        (behalve als er voor de y een klinker staat)

              vb. pony -> pony'tje

                     hobby -> hobby'tje

Slide 33 - Tekstslide

Verkleinwoorden

Bij sommige woorden kan je niet horen hoe je het verkleinwoord spelt :

Regels :


  • bij een letter, cijfer of afkorting -->    apostrof 'je of 'tje 
            vb. f'je
                   tv'tje
                   mp3'tje

Slide 34 - Tekstslide

5. Begeleid inoefenen
Had je geen of 1 vraag goed bij de mini-check -->
Dan maken we samen opdracht 1 en 4.

Slide 35 - Tekstslide

6. Zelfstandig werken
LJ1 - Je maakt nu zelfstandig opdracht 16 t/m 19 op blz 227 t/m 229
LJ2- Je maakt nu zelfstandig opdracht 1, 3, 4 en 6 op blz 224 t/m 227.



Ben je klaar?
Dan kijk je de opdrachten na
Daarna ga je in stilte lezen. 
timer
1:00

Slide 36 - Tekstslide

7. Evaluatie LJ1
Hoe ging de les?
Zijn er nog dingen die je lastig vindt?


- Kun je het voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord spellen?
                       

Slide 37 - Tekstslide

7. Evaluatie LJ2
Hoe ging de les?
Zijn er nog dingen die je lastig vindt?

 - weet je in welke vorm een werkwoord staat en welke spellingsregel is gebruikt?
- kun je verkleinwoorden op de goede manier spellen?        

Slide 38 - Tekstslide

Huiswerk & Toetsen
Huiswerk LJ1: 
Dinsdag 9 mei
5.7 + 5.8 opdracht 16 t/m 19

Huiswerk LJ2: 
Dinsdag 9 mei
5.7 + 5.8 opdracht 1, 3, 4 en 6
Toetsen LJ1: 
Geen



Toetsen LJ2: 
Geen

Slide 39 - Tekstslide