Woche 10 1.S

Heute Dienstag den 8. März 2022


Ik maak in het Duits getallen tot 1.000.

Hoe goed ken ik haben en sein?
1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Heute Dienstag den 8. März 2022


Ik maak in het Duits getallen tot 1.000.

Hoe goed ken ik haben en sein?

Slide 1 - Tekstslide

Was machen wir dieser Stunde?
Wichtiger Termin: 24. März Klassenarbeit Kapitel 2 ganz.

Kurz Hörverstehen üben

Zahlen + Aufgabe 14 Seite 72

Hausaufgaben 

Slide 2 - Tekstslide

Hörverstehen

Murmel
5:43 Minuten

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Link

Was ist eine Murmel?

Slide 5 - Open vraag

Was wollte Jonna wissen?
A
Wie ein Murmel gemacht wird?
B
Wie der Murmel rund wird?
C
Wie die Farbe im Murmel kommt?

Slide 6 - Quizvraag

Wie lange werden die Stoffe das erste Mal erhitzt?

Slide 7 - Open vraag

Die Farbe in der Kugel wird ..... beim Machen.
A
heißer als das Glas
B
gleich heiß wie das Glas
C
kälter als das Glas
D
wird nicht gesagt

Slide 8 - Quizvraag

Wo stehen die Murmelfabriken?

Slide 9 - Open vraag

Was ist "kullern"?

Slide 10 - Open vraag

Hoe maak je getallen 
schrijf voluit de volgende getallen en daarna maak je je huiswerk/opdracht

Zie het whiteboard 
         7.569

         392

         21.438

Slide 11 - Tekstslide

Neue Hausaufgaben 

Lernen: Verb "haben" und "sein" Seite 77

Machen: Lektion 5 Aufgabe 4, 8 und 10

Wiederholen: der/die/das Regeln
                              Lektion 4 und 5
Toets niet verbeterd? Dan eerst dit doen!! Met potlood
Tieme, Sjan, Hielke, Rutger, Shayenna, Jildau, Jelte,

Slide 12 - Tekstslide

Hausaufgaben
Nachsehen
L4 12 - 13 - 14 
L5 1 - 2 - 3

Max. 10 Min.

Slide 13 - Tekstslide

Ben je tevreden met wat je deze les gedaan hebt?

Bist du zufrieden mit dem was du dieser Stunde gemacht hast?
A
ja
B
nein
C
jein

Slide 14 - Quizvraag

Herzlichen Dank für eure Aufmerksamkeit
und
einen schönen Urlaub!

Slide 15 - Tekstslide

der
= lidwoord dat hoort bij mannelijke woorden

* dagen                                  * mannelijke personen
* maanden                           * mannelijke dieren
* jaargetijden                      * mannelijke beroepen/functies

Slide 16 - Tekstslide

die (1)
= lidwoord dat hoort bij vrouwelijke woorden

* -heit                                 * vrouwelijke personen
* -keit                                 * vrouwelijke dieren
* -ung                                * vrouwelijke beroepen/functies
* -schaft
* -e (dingen) vaak!

Slide 17 - Tekstslide

das
= lidwoord dat hoort bij onzijdige woorden

* onzijdig (in het Nederlands herkenbaar door het)
* verkleinwoorden -chen
                                       -lein

Slide 18 - Tekstslide

die (2)
= lidwoord dat hoort bij meervoud

* mannelijke zelfstandige naamwoorden, meer dan 1
* vrouwelijke zelfstandige naamwoorden, meer dan 1
* onzijdige zelfstandige naamwoorden, meer dan 1

Slide 19 - Tekstslide