Hoofdstuk 1 herhalen 1.7 + 1.8

Herhalen
1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Herhalen

Slide 1 - Tekstslide

- Herhalen spelling + grammatica

- Oefenen 


Slide 2 - Tekstslide

: 1.7 Grammatica

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Welke volgorde is juist?
A
ow - pv - zinsdelen - wwg
B
pv - wwg - zinsdelen - ow
C
zinsdelen - ow - pv - wwg
D
pv - zinsdelen - wwg - ow

Slide 5 - Quizvraag

Hoeveel zinsdelen heeft deze zin precies?

Persoonsvorm =
A
deze
B
hoeveel
C
heeft
D
zinsdelen

Slide 6 - Quizvraag

Is de zin juist verdeeld in zinsdelen?
Koala's | eten | geen | vlees.
A
ja
B
nee

Slide 7 - Quizvraag

Is de zin juist verdeeld in zinsdelen?
Op het ruiterpad | ben | ik | gevallen.
A
Ja
B
Nee

Slide 8 - Quizvraag

CJ voetbalt op het veld.

Hoeveel zinsdelen?
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 9 - Quizvraag

Hoeveel zinsdelen heeft...?

"Hij speelt met de hond in de tuin."
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 10 - Quizvraag

Verdeel de zin in zinsdelen. Hoeveel zinsdelen heeft deze zin?

Gwen wilde graag een briefje geven aan Nina.
A
3
B
5
C
4
D
6

Slide 11 - Quizvraag

Verdeel de zin in zinsdelen.
Uit hoeveel zinsdelen bestaat de zin?

Volgende week gaat Anouk naar Utrecht.
A
2
B
3
C
4
D
5

Slide 12 - Quizvraag

Wat is de regel om het onderwerp van een zin te vinden?
A
wie/wat = onderwerp
B
wat = onderwerp
C
wie/wat +pv = onderwerp
D
Je hebt geen regel nodig

Slide 13 - Quizvraag

Waarom heeft de politie de dader gearresteerd?
A
de dader = onderwerp
B
de politie = onderwerp

Slide 14 - Quizvraag

Ik kom vanavond een uurtje later.
Wat is het onderwerp in deze zin?
A
een uurtje = onderwerp
B
ik = onderwerp

Slide 15 - Quizvraag

Als onderwerp kozen ze pooldieren.
A
Onderwerp
B
Pooldieren
C
Kozen
D
Ze

Slide 16 - Quizvraag

Wat is het onderwerp:

Klas 1P leert het onderwerp vinden.
A
Klas 1
B
leert
C
het onderwerp
D
vinden

Slide 17 - Quizvraag

Wat is het onderwerp?

Mevrouw Van Til legt het onderwerp uit.
A
Mevrouw Van Til
B
legt
C
het onderwerp
D
uit

Slide 18 - Quizvraag

1.8 Spelling

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Tekstslide

Wat houdt de tegenwoordige tijd in van de werkwoorden?
A
enkelvoud ik/jij/je stam + t hele werkwoord
B
enkelvoudt hem/zijn/is stam + d halve werkwoord
C
enkelvoud jij/zij/ik stam + dt hele werkwoort
D
enkelvoud ik/zij/jij stam + ten hele werkwoord

Slide 22 - Quizvraag

Welke werkwoorden staan in de tegenwoordige tijd?
A
schrijft
B
dreef
C
gaf
D
brengen

Slide 23 - Quizvraag

Welke werkwoorden staan in de tegenwoordige tijd?
A
planten
B
gooide
C
zaait
D
lachten

Slide 24 - Quizvraag

Wie (worden) de nieuwe corrector?
A
word
B
wordt

Slide 25 - Quizvraag

Een mol (graven) gangen onder de grond.
A
graafdt
B
graafd
C
graaft
D
graavt

Slide 26 - Quizvraag

Zo'n donkere spijkerbroek (verkleuren) in de was.
A
verkleurt
B
verkleurd
C
verkleurdt

Slide 27 - Quizvraag

Je beteken... alles voor me, als je dit voor me doet.
A
betekend
B
betekende
C
betekent
D
betekendt

Slide 28 - Quizvraag

................... je die leerling een keer in de week week of in de maand?
(begeleiden)
A
begeleidt
B
begeleit
C
begelijd
D
begeleid

Slide 29 - Quizvraag

Squla 

  • GT- 1e klas
  • Nederlands
  • OTT Onvolt. tegenwoordige tijd
timer
1:00

Slide 30 - Tekstslide