2KTLA Hoofdstuk1

2KTL 
1 / 35
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

In deze les zitten 35 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

2KTL 

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Studiewijzer

Slide 3 - Tekstslide

1.1 Wat is economie?
Leerdoelen voor deze paragraaf:
  • waar economie over gaat.
  • voorbeelden van wat jijzelf met de economie te maken hebt.
  • hoe bedrijven en de overheid met de economie te maken hebben.
  • hoe je een geldbedrag op de juiste manier noteert en uitspreekt.

Slide 4 - Tekstslide

Behoeften
"Iets wat je nodig hebt of graag wilt hebben."

  • Basisbehoeften (primaire behoeften)
    
  • Overige behoeften (secundaire behoeften)

Slide 5 - Tekstslide

Consumeren
Wanneer mensen iets kopen, zijn ze aan het consumeren.
Wanneer jij iets koopt, ben je een consument

Slide 6 - Tekstslide

Producenten
''Winkels, webshops en bedrijven die iets maken of voor je doen''

Slide 7 - Tekstslide

Aan de slag!
Maken opdrachten 1 t/m 10

Slide 8 - Tekstslide

Studiewijzer

Slide 9 - Tekstslide

Een geldbedrag noteren
  • Je schrijft een €-teken voor het getal.
  • Twee cijfers achter de komma
  • Tussen euro's en centen zet je een komma.

Slide 10 - Tekstslide

Hele getallen in euro's
Noteren als:
€ 2
€ 2,00
€ 2,-

Slide 11 - Tekstslide

Bij duizendtallen
Noteer je een punt op drie plaatsen van achteren, zoals:

€ 12.325
€ 6.351.200

Slide 12 - Tekstslide

Aan de slag
Maken opdrachten 14 t/m 16 op pagina 14 en 15.

Slide 13 - Tekstslide

Leerdoel
  • Je weet waarom we geld gebruiken
  • Je kent het verschil tussen directe ruil en indirecte ruil

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

Directe ruil

Slide 16 - Tekstslide

Indirecte ruil

Slide 17 - Tekstslide

Geld als ruilmiddel

indirecte ruil


Slide 18 - Tekstslide

  • Sanne en de klant gebruiken geld
     als ruilmiddel, want Sanne
     ontvangt geld in ruil voor het
     brood.
  • Zelf krijgt ze geld (loon) in ruil
     voor haar arbeid. Ook op deze
     manier heeft geld de functie van
     ruilmiddel.
Geld als ruilmiddel

Slide 19 - Tekstslide

Aan de slag!
Maken opdrachten 3 en 4 op pagina 17

Slide 20 - Tekstslide

Huiswerk voor donderdag
Maak een lijst met 3 ruilingen die je hebt gedaan in deze week.
Hierop schrijf je wat je voor wat hebt geruild.

Voorbeeld: 
  • Ruil geld voor KitKat in de schoolkantine
  • Ruil een half uur van mijn tijd (om de auto van de buurman te wassen) voor geld

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Tekstslide

Wat gaan we doen?
Huiswerk bespreken
Saldo berekenen

Slide 23 - Tekstslide

Opdracht 11 of opdracht 14
11a. Je pincode / wachtwoorden / de toegangscode voor je telefoon
11b. Als iemand zonder toestemming geld van je rekening afhaalt.
11c. Zo weet je of er geen geld af is waar jij niets van afweet.

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Tekstslide

Aan de slag!
BK
Maken opdrachten 14 en 15 op pagina 18
Maken opdrachten 6 en 7 op pagina 32 

KGT
Maken opdracht 15 en 16 op pag. 21
Maken rekenopdrachten 6 en 7 op pag. 34-35

Nog niet klaar? Huiswerk voor vrijdag

Slide 26 - Tekstslide

16-10-24
Wat gaan we doen?
(Huiswerk bespreken)

Starten met 1.3
Behoeften
Verschillen in behoeften

Slide 27 - Tekstslide

Behoefte
Behoefte= Iemand die graag iets wilt of wat je nodig hebt.

Primaire behoefte                                      secundaire behoefte
basisbehoeften                                              overigebehoeften

Slide 28 - Tekstslide

Verschillen tussen behoeften
Verschillen in behoefte worden bepaald door:
  • Je budget
  • Je leeftijd
  • Je geslacht
  • Je vrienden en klasgenoten
  • Het gezin waarin je opgroeit
  • Reclames die je ziet en hoort

Slide 29 - Tekstslide

Aan de slag!
BK-boek? Maken opdrachten 1 t/m 7 van paragraaf 1.3
pag. 20-22
KGT-boek? Maken opdrachten 1 t/m 7 van paragraaf 1.3
pag. 20-22

Nog niet af? Huiswerk!


Slide 30 - Tekstslide

Wat gaan we doen?
Goederen en diensten
Zelfvoorziening
Opdrachten maken

Slide 31 - Tekstslide

Goederen en diensten
'Het maken van goederen
en het leveren van diensten.'

Slide 32 - Tekstslide

Goederen
Verbruiksgoed=
Korte tijd verbruik
 je een goed

Gebruiksgoed= Langere tijd mee en gebruik je vaker

Slide 33 - Tekstslide

Zelfvoorziening & consumeren
Zelfvoorziening

Wanneer je zelf in je behoeften voorziet
Consumeren

Wanneer je koopt om in je behoeften te voorzien

Slide 34 - Tekstslide

Aan de slag!
Maak opdrachten 6 t/m 13 in je boek op pag. 22-24

Slide 35 - Tekstslide