Samengestelde zinnen

Nederlands 
Zinnen en voegwoorden
1 / 53
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2Middelbare schoolmavoLeerjaar 3

In deze les zitten 53 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 13 min

Onderdelen in deze les

Nederlands 
Zinnen en voegwoorden

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Zinnen schrijven
wie/wat - eerste werkw. - wanneer - wat/hoe - waar -  2de werkw.
    (OW)                 (PV)                                     (rest)

OW = het onderwerp
PV = persoonsvorm/ 1st verb

In een hoofdzin staan het onderwerp en de persoonsvorm/ 1ste werkwoord altijd naast elkaar. Vaak staat het onderwerp links van de persoonsvorm (Papa loopt ...) , maar soms (bij inversie) staat het onderwerp rechts van de persoonsvorm (Loopt papa...)

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Inversie
Soms begint de zin met de tijd of met de pv/ een werkwoord. Dan schrijf je inversie. Kijk naar de voorbeelden:

- Ik koop morgen een broek in de stad.
- Morgen koop ik een broek in de stad.
- Ik leer elke dag Nederlands op school.
- Elke dag leer ik Nederlands op school.

.

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

tijd (of plaats)
De rest staat na het eerste werkwoord. Het kan een tijd of een plaats zijn. De tijd staat vaak voor de plaats. 
1. Mijn zoon woont in Den Haag.
2. Ik woon al 18 jaar in dit huis
3. Mijn vrouw woont pas twee jaar in Nederland.
4. Mijn vriend gaat volgende maand in Rotterdam wonen


Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De rest: wie of wat
De rest kan dus tijd of plaats zijn. Maar het kan ook wat of hoe zijn. Kijk naar de voorbeelden:

Ik koop morgen een broek in de stad.
Ik leer elke dag Nederlands op school.

Wat of hoe staat vaak na de tijd.

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Ik ga om 8 uur naar mijn werk.

Wat is de tijd?
A
om 8 uur
B
ga
C
naar mijn werk
D
Ik

Slide 6 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Ik doe 's ochtends boodschappen bij de Aldi.
Wat is de plaats?
A
's ochtends
B
boodschappen
C
Ik
D
bij de Aldi

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Khalid fietst vaak naar school.

Wat is de PV/ werkwoord?
A
Khalid
B
fietst
C
vaak
D
naar school

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Ik koop donderdag een nieuwe auto bij de dealer.
Wat is: een nieuwe auto?
A
de tijd
B
de plaats
C
wie of wat
D
het werkwoord

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Julia verhuist in mei naar Hengelo.

Wat is: in mei?
A
de tijd
B
de plaats
C
het werkwoord
D
wie of wat

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Ik ga vanavond naar een restaurant.

Wat is: naar een restaurant?
A
het werkwoord
B
de tijd
C
wie of wat
D
de plaats

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Samengestelde zinnen

  • Hebben meerdere persoonsvormen (pv's) (werkwoorden) en kunnen bestaan uit:
  • Hoofdzin + Hoofdzin
  • Hoofdzin + Bijzin
  • Bijzin + Hoofdzin



Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Voorbeelden van samengestelde zinnen:

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Voorbeelden van samengestelde zinnen:

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de hoofdzin? Schrijf die op.
Ik weet niet of ik je wel geloof.

Slide 15 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het voegwoord? Schrijf die op.
Tamia stuurt je een foto, zodat je haar niet vergeet.

Slide 16 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de bijzin? Schrijf die op.
Ik werk verder, terwijl ik naar je luister.

Slide 17 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Je hebt me goed geholpen, toen ik veel problemen had.
Verander de bijzin in een hoofdzin.

Slide 18 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoofdzin (HZ)

- onderwerp en persoonsvorm/ 1ste werkwoord staan naast elkaar

- de persoonsvorm/ het 1ste werkwoord staat op de eerste of tweede plaats


Voorbeeld:                            2e plaats

De films van James Bond zijn beroemd.


Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Bijzin (BZ)

  • Tussen de persoonsvorm/ het werkwoord en het onderwerp staan andere zinsdelen 
  • De persoonsvorm/ het 1ste werkwoord staat vaak achter in de bijzin of net voor het tweede werkwoord.


Voorbeeld:

Weet je al of we vanavond uit eten gaan?

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Is dit een samengestelde zin?

'Ik ben moe en ik heb geen zin om te gaan trainen.'
A
nee
B
ja

Slide 21 - Quizvraag

Verander tijd: 'Ik was moe en had geen zin om te gaan trainen'.

'Ben' en 'heb' veranderen, dus 2 persoonsvormen, dus samengestelde zin. 

Merk op dat in allebei de zinnen het onderwerp naast de persoonsvorm staat. Het zijn dus allebei hoofdzinnen. 
Is dit een samengestelde zin?

'Petra wil graag met haar moeder tennissen'
A
ja
B
nee

Slide 22 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoofdzin of bijzin?

'Ik ga morgen naar de kapper.'
A
Hoofdzin
B
Bijzin

Slide 23 - Quizvraag

Het onderwerp (ik) staat naast de persoonsvorm (ga).
Hoofdzin of bijzin?

'... als ik mijn fiets heb gemaakt.'
A
Hoofdzin
B
Bijzin

Slide 24 - Quizvraag

Het onderwerp (ik) staat niet naast de persoonsvorm (kan).
Voegwoorden (NS = nevenschikkend)

Nevenschikkende voegwoorden: hoofdzinnen kunnen met elkaar verbonden worden door de nevenschikkende voegwoorden en, maar, want of of. Het onderwerp en de PV/ het werkwoord staan naast elkaar.


Voorbeeld:

Het is al laat en daarom kom ik vanavond.
Het is al laat, maar ik kom toch vanmiddag.
Ik kom vanavond, want het is al laat.
Kom je vanmiddag of kom je vanavond?

Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Voegwoorden (OS= onderschikkend)

Onderschikkende voegwoorden: terwijl,  voordat, toen, nadat, doordat, zodat, waardoor, omdat,  hoewel, dat (en nog veel meer). Het onderwerp en de persoonsvorm/ het werkwoord staan niet naast elkaar.


Voorbeeld:

Piet eet geen tonijn, omdat hij niet van vis houdt.

Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Welke combinaties zijn dus mogelijk?
1. Hoofdzin + Hoofdzin
2. Hoofdzin + bijzin
Bijzin + hoofdzin



Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Conclusie:
Een samengestelde zin heeft altijd 1 hoofdzin. Het andere deel kan een bijzin óf nog een hoofdzin zijn.

Slide 28 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies


Welke combinatie heeft deze samengestelde zin?
- Ik ga naar de stad en ik koop een nieuwe tas. hoofdzin+hoofdzin/ hoofdzin+bijzin/ bijzin+hoofdzin

Slide 29 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke combinatie heeft deze samengestelde zin?
- Of de mooiste tas afgeprijsd is, moet ik nog gaan onderzoeken.
hoofdzin+hoofdzin/ hoofdzin+bijzin/ bijzin+hoofdzin

Slide 30 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke combinatie heeft deze samengestelde zin?
- Ik heb al online gezocht naar een tas, maar ik heb geen tas gevonden.
hoofdzin+hoofdzin/ hoofdzin+bijzin/ bijzin+hoofdzin

Slide 31 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke combinatie heeft deze samengestelde zin?
- Ik heb een nieuwe tas nodig, omdat mijn oude kapot is gegaan.
hoofdzin+hoofdzin/ hoofdzin+bijzin/ bijzin+hoofdzin

Slide 32 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke combinatie heeft deze samengestelde zin?
- Vandaag ga ik een nieuwe tas kopen, omdat de tas in de aanbieding is.
hoofdzin+hoofdzin/ hoofdzin+bijzin/ bijzin+hoofdzin

Slide 33 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Is deze zin grammaticaal correct?
Vandaag neemt Wies een cadeautje mee, want oma jarig is.
A
Ja
B
Nee

Slide 34 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Is deze zin grammaticaal correct?
Mo ging naar de voetbaltraining, nadat hij zijn huiswerk had gemaakt.
A
Ja
B
Nee

Slide 35 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Is deze zin grammaticaal correct?
Haar moeder wilde ook naar Drenthe, maar haar vader ging liever naar de Veluwe.
A
Ja
B
Nee

Slide 36 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Is deze zin grammaticaal correct?
Wies gaat graag naar haar oma, omdat ze mag daar altijd leuke dingen doen.
A
Ja
B
Nee

Slide 37 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Is deze zin grammaticaal correct?
Ik vertrouw die politicus niet, omdat hij heeft al vaak gelogen.
A
Ja
B
Nee

Slide 38 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Is deze zin grammaticaal correct?
Je moet niet meteen boos worden, als hij een fout maakt.
A
Ja
B
Nee

Slide 39 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Maak een samengestelde zin van deze twee zinnen. Vervoeg het werkwoord eerst in de tegenwoordige tijd.
1. Jos (fietsen) ...... hard. 2. Hij (willen) ...... niet te laat komen.
voegwoord: want

Slide 40 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Maak een samengestelde zin van deze twee zinnen. Vervoeg het werkwoord eerst in de tegenwoordige tijd.
1. Jos (fietsen) ...... hard. 2. Hij (willen) ...... niet te laat komen.
voegwoord: omdat

Slide 41 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Maak een samengestelde zin van deze twee zinnen. Vervoeg het werkwoord eerst in de verleden tijd.
1. Teun (werken) graag in de tuin. 2. Hij (willen) tomaten kweken. voegwoord: want

Slide 42 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Maak een samengestelde zin van deze twee zinnen. Vervoeg het werkwoord eerst in de verleden tijd.
1. Teun (werken) graag in de tuin. 2. Hij (willen) tomaten kweken. voegwoord: omdat

Slide 43 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Maak een samengestelde zin van deze twee zinnen. Vervoeg het werkwoord eerst in de tegenwoordige tijd.
1. Maaike (voeren) de katten nog niet. 2. Ze (hebben) hun eten nog niet op. voegwoord: omdat

Slide 44 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Maak een samengestelde zin van deze twee zinnen. Vervoeg het werkwoord eerst in de verleden tijd.
1. Lieke (luisteren) naar liedjes. 2. Ze (maken) haar huiswerk.
voegwoord: terwijl

Slide 45 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Maak een samengestelde zin van deze twee zinnen. Vervoeg het eerste werkwoord in de tegenwoordige tijd en het tweede in de voltooide tijd. voegwoord: wanneer
1. Ties (zijn) heel (concentreren). 2. Hij (maken) zijn huiswerk.

Slide 46 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Maak een samengestelde zin met het voegwoord 'want'.

Slide 47 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Maak een samengestelde zin met het voegwoord 'omdat'.

Slide 48 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Maak een samengestelde zin met het voegwoord 'maar'.

Slide 49 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 50 - Link

Deze slide heeft geen instructies

Slide 51 - Link

Deze slide heeft geen instructies

Slide 52 - Link

Deze slide heeft geen instructies

Slide 53 - Link

Deze slide heeft geen instructies