Samengestelde zinnen

Nederlands 
Zinnen en voegwoorden
1 / 48
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2Middelbare schoolmavoLeerjaar 3

In deze les zitten 48 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 13 min

Onderdelen in deze les

Nederlands 
Zinnen en voegwoorden

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Zinnen schrijven
wie/wat - eerste werkw. - wanneer - wat/hoe - waar -  2de werkw.
    
wie/wat= het onderwerp
eerste werkwoord  = persoonssvorm

In een hoofdzin staan het onderwerp en 1ste werkwoord (persoonsvorm) altijd naast elkaar. Vaak staat het onderwerp links van de persoonsvorm (Olha loopt ...) , maar soms (bij inversie) staat het onderwerp rechts van de persoonsvorm (Loopt Olha...)

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Inversie
Soms begint de zin met de tijd of met de pv/ een werkwoord. Dan schrijf je inversie. Kijk naar de voorbeelden:

- Ik koop morgen een broek in de stad.
- Morgen koop ik een broek in de stad.
- Ik leer elke dag Nederlands op school.
- Elke dag leer ik Nederlands op school.

.

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

tijd (of plaats)
De rest staat na het eerste werkwoord. Het kan een tijd of een plaats zijn. De tijd staat vaak voor de plaats. 
1. Mijn zoon woont in Den Haag.
2. Ik woon al 18 jaar in dit huis
3. Mijn moeder woont pas twee jaar in Nederland.
4. Mijn vriend gaat volgende maand in Rotterdam wonen


Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De rest: wie of wat
De rest kan dus tijd of plaats zijn. Maar het kan ook wat of hoe zijn. Kijk naar de voorbeelden:

Ik koop morgen een broek in de stad.
Ik ga elke dag met de fiets naar school.

Wat of hoe staat vaak na de tijd.

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Ik ga om 8 uur naar mijn werk.

Wat is de tijd?
A
om 8 uur
B
ga
C
naar mijn werk
D
Ik

Slide 6 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Ik doe 's ochtends boodschappen bij de Aldi.
Wat is de plaats?
A
's ochtends
B
boodschappen
C
Ik
D
bij de Aldi

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Khalid fietst vaak naar school.

Wat is de PV/ werkwoord?
A
Khalid
B
fietst
C
vaak
D
naar school

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Ik koop donderdag een nieuwe auto bij de dealer.
Wat is: een nieuwe auto?
A
de tijd
B
de plaats
C
wie of wat
D
het werkwoord

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Julia verhuist in mei naar Hengelo.

Wat is: in mei?
A
de tijd
B
de plaats
C
het werkwoord
D
wie of wat

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Ik ga vanavond naar een restaurant.

Wat is: naar een restaurant?
A
het werkwoord
B
de tijd
C
wie of wat
D
de plaats

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Samengestelde zinnen

  • Hebben meerdere persoonsvormen (pv's) (werkwoorden) en kunnen bestaan uit:
  • Hoofdzin + Hoofdzin
  • Hoofdzin + Bijzin
  • Bijzin + Hoofdzin



Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Voorbeelden van samengestelde zinnen:
Ik ga naar huis, want ik ben ziek. (hoofdzin + hoofdzin)
Ik ga naar huis, omdat ik ziek ben (hoofdzin + bijzin)
Omdat ik ziek ben, ga ik naar huis (bijzin + hoofdzin)

omdat/want = voegwoord

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Voorbeelden van samengestelde zinnen:
Ik ga slapen, want ik ben moe.
Mijn fiets is gestolen, dus ik moet met de bus naar huis.
Ik ga dit weekend naar Amsterdam of ik blijf hier.
Ik leer Nederlands, maar ik leer ook andere talen.
Hij gaat vanavond naar het concert en hij gaat uit eten.
Ik ga buitenspelen als het mooi weer is.
Olha eet een appel, omdat ze honger heeft.

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de hoofdzin? Schrijf die op.
Ik ga slapen, omdat ik moe ben.

Slide 15 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het voegwoord? Schrijf die op.
Mijn fiets is gestolen, dus ik moet met de bus naar huis.

Slide 16 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de bijzin? Schrijf die op.
Ik ga buitenspelen als het mooi weer is.

Slide 17 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Olha eet een appel, omdat ze honger heeft.
Verander de bijzin in een hoofdzin.

Slide 18 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoofdzin (HZ)

- onderwerp en  1ste werkwoord (persoonsvorm) staan naast elkaar

- het 1ste werkwoord (persoonsvorm) staat op de eerste of tweede plaats


Voorbeeld:                            2e plaats

De films van James Bond zijn beroemd.


Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Bijzin (BZ)

  • Tussen de het werkwoord (persoonsvorm) en het onderwerp staan andere zinsdelen 
  • De persoonsvorm/ het 1ste werkwoord staat vaak achter in de bijzin of net voor het tweede werkwoord.


Voorbeeld:

Olha gaat naar huis, omdat ze ziek is

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Is dit een samengestelde zin?

'Ik ben moe en ik heb geen zin om te gaan trainen.'
A
nee
B
ja

Slide 21 - Quizvraag

Verander tijd: 'Ik was moe en had geen zin om te gaan trainen'.

'Ben' en 'heb' veranderen, dus 2 persoonsvormen, dus samengestelde zin. 

Merk op dat in allebei de zinnen het onderwerp naast de persoonsvorm staat. Het zijn dus allebei hoofdzinnen. 
Is dit een samengestelde zin?

'Petra wil graag met haar moeder winkelen'
A
ja
B
nee

Slide 22 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoofdzin of bijzin?

'Ik ga morgen naar de kapper.'
A
Hoofdzin
B
Bijzin

Slide 23 - Quizvraag

Het onderwerp (ik) staat naast de persoonsvorm (ga).
Hoofdzin of bijzin?

'... als ik mijn fiets heb gemaakt.'
A
Hoofdzin
B
Bijzin

Slide 24 - Quizvraag

Het onderwerp (ik) staat niet naast de persoonsvorm (kan).
Welke combinaties zijn dus mogelijk?
1. Hoofdzin + Hoofdzin
2. Hoofdzin + bijzin
Bijzin + hoofdzin



Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Conclusie:
Een samengestelde zin heeft altijd 1 hoofdzin. Het andere deel kan een bijzin óf nog een hoofdzin zijn.

Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies


Welke combinatie heeft deze samengestelde zin?
- Ik ga naar de stad en ik koop een nieuwe tas. hoofdzin+hoofdzin/ hoofdzin+bijzin/ bijzin+hoofdzin

Slide 27 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke combinatie heeft deze samengestelde zin?
- Of de mooiste tas afgeprijsd is, moet ik nog gaan onderzoeken.
hoofdzin+hoofdzin/ hoofdzin+bijzin/ bijzin+hoofdzin

Slide 28 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke combinatie heeft deze samengestelde zin?
- Ik heb al online gezocht naar een tas, maar ik heb geen tas gevonden.
hoofdzin+hoofdzin/ hoofdzin+bijzin/ bijzin+hoofdzin

Slide 29 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke combinatie heeft deze samengestelde zin?
- Ik heb een nieuwe tas nodig, omdat mijn oude tas kapot is.
hoofdzin+hoofdzin/ hoofdzin+bijzin/ bijzin+hoofdzin

Slide 30 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke combinatie heeft deze samengestelde zin?
- Vandaag ga ik een nieuwe tas kopen, omdat de tas in de aanbieding is.
hoofdzin+hoofdzin/ hoofdzin+bijzin/ bijzin+hoofdzin

Slide 31 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Is deze zin goed?
Vandaag neemt Sasha een cadeautje mee, want oma jarig is.
A
Ja
B
Nee

Slide 32 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Is deze zin goed?
Daniel gaat naar de voetbaltraining, als hij zijn huiswerk heeft gemaakt.
A
Ja
B
Nee

Slide 33 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Is deze zin goed?
Haar moeder wilde ook naar Drenthe, maar haar vader ging liever naar de Veluwe.
A
Ja
B
Nee

Slide 34 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Is deze zin goed ?
Oleh gaat graag naar zijn oma, omdat hij mag daar altijd leuke dingen doen.
A
Ja
B
Nee

Slide 35 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Is deze zin goed?
Ik vertrouw die jongen niet, omdat hij heeft al vaak gelogen.
A
Ja
B
Nee

Slide 36 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Is deze zin goed?
Je moet niet meteen boos worden, als hij een fout maakt.
A
Ja
B
Nee

Slide 37 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Maak een samengestelde zin van deze twee zinnen. Vervoeg het werkwoord eerst in de tegenwoordige tijd.
1. Ik (leren) ...... Nederlands. 2. Ik (vinden) ...... het moeilijk.
voegwoord: maar

Slide 38 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Maak een samengestelde zin van deze twee zinnen. Vervoeg het werkwoord eerst in de tegenwoordige tijd.
1. Hij (blijven) ...... thuis. 2. Hij (moeten) ...... zijn huiswerk maken.
voegwoord: omdat

Slide 39 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Maak een samengestelde zin van deze twee zinnen. Vervoeg het werkwoord eerst in tegenwoordige tijd.
1. Teun (werken) graag in de tuin. 2. Hij (willen) tomaten kweken. voegwoord: want

Slide 40 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Maak een samengestelde zin van deze twee zinnen. Vervoeg het werkwoord eerst in de tegenwoordige tijd.
1. Teun (werken) graag in de tuin. 2. Hij (willen) tomaten kweken. voegwoord: omdat

Slide 41 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Maak een samengestelde zin van deze twee zinnen. Vervoeg het werkwoord eerst in de tegenwoordige tijd.
1. Maaike (gaan) naar haar oma. 2. Ze (hebben) haar oma lang niet gezien. voegwoord: omdat

Slide 42 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Maak een samengestelde zin van deze twee zinnen. Vervoeg het werkwoord eerst in de verleden tijd.
1. Lieke (luisteren) naar liedjes. 2. Zij (zijn) vrolijk.
voegwoord: als

Slide 43 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Maak een samengestelde zin van deze twee zinnen. Vervoeg het werkwoord in de tegenwoordige tijd:
Mona (zijn) ziek. Zij (blijven) vandaag thuis.
Voegwoord: dus

Slide 44 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Maak een samengestelde zin met het voegwoord 'want'.

Slide 45 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Maak een samengestelde zin met het voegwoord 'omdat'.

Slide 46 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Maak een samengestelde zin met het voegwoord 'maar'.

Slide 47 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 48 - Link

Deze slide heeft geen instructies