macro economie H10

1 / 41
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieHBOStudiejaar 1

In deze les zitten 41 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 120 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Video

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

Kwantiteitstheorie
M x V = P x Y

Slide 13 - Woordweb

Welke functie van geld is niet correct?
A
spaarmiddel
B
rekenmiddel
C
rentemiddel
D
ruilmiddel

Slide 14 - Quizvraag

Welke van de volgende antwoorden is NIET een onderdeel van de maatschappelijke geldhoeveelheid?
A
Aandelen
B
De biljetten in je portemonnee
C
Het geld op de betaalrekening
D
De geldmunten in je zak

Slide 15 - Quizvraag

Een schilderij van Rembrand vervult dezelfde functie van geld als....
A
oppotmiddel
B
ruilmiddel
C
rentemiddel
D
rekenmiddel

Slide 16 - Quizvraag

Een creditcard vervult dezelfde functie van geld, namelijk ...
A
oppotmiddel
B
ruilmiddel
C
rentemiddel
D
rekenmiddel

Slide 17 - Quizvraag

Welke van onderstaande motieven is een reden om geld op te potten?
A
rentemotief
B
transactiemotief
C
weersvoorspelling-motief
D
gewetenmotief

Slide 18 - Quizvraag

Volgens het Fisher effect, zorgt een stijging van de ..... inflatie voor een even grote stijging van ..... rente.
A
verwachte, nominale
B
verwachte, reële
C
onverwachte, nominale
D
onverwachte, reële

Slide 19 - Quizvraag

Slide 20 - Tekstslide

De omloopsnelheid van geld is hoog als mensen ........van hun inkomen willen vasthouden
A
weinig
B
veel

Slide 21 - Quizvraag

De maatschappelijke geldhoeveelheid moet groter zijn bij een ........ omloopsnelheid van geld.
A
lage
B
hoge

Slide 22 - Quizvraag

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Tekstslide

Slide 26 - Tekstslide

Slide 27 - Tekstslide

Slide 28 - Tekstslide

Slide 29 - Tekstslide

Slide 30 - Tekstslide

Slide 31 - Tekstslide

Slide 32 - Tekstslide

Noem een voorbeeld bij een vraagschok en bij een aanbodschok.

Slide 33 - Open vraag

Slide 34 - Tekstslide

Wat is gemakkelijker voor de CB om op te lossen: vraagschok of aanbodschok? Waarom?

Slide 35 - Open vraag

Slide 36 - Tekstslide

Slide 37 - Tekstslide

Slide 38 - Tekstslide

Slide 39 - Tekstslide

Slide 40 - Tekstslide

Slide 41 - Tekstslide