Op Niveau 3K Over Taal blok 5-6

Lesdoelen


  • Je oefent de betekenis van examenwoorden en woorden uit teksten.
  • Je weet wat stijlfouten zijn: dubbele ontkenning en verhaspelingen.
1 / 54
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

In deze les zitten 54 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Lesdoelen


  • Je oefent de betekenis van examenwoorden en woorden uit teksten.
  • Je weet wat stijlfouten zijn: dubbele ontkenning en verhaspelingen.

Slide 1 - Tekstslide

Wat betekent:

deskundige
A
reactie
B
duidelijk worden
C
iemand die veel van iets weet
D
mening

Slide 2 - Quizvraag

Wat betekent:

letterlijk
A
mening
B
precies zoals het gezegd of geschreven is
C
reactie
D
duidelijk worden

Slide 3 - Quizvraag

Wat betekent:

opvatting
A
mening
B
reactie
C
duidelijk worden
D
iemand die veel van iets weet

Slide 4 - Quizvraag

Wat betekent:

echter
A
maar
B
want
C
ook
D
omdat

Slide 5 - Quizvraag

Wat betekent:

volgens
A
nadat
B
zorgen dat iets niet gebeurt
C
laten zien
D
zoals iemand het zegt

Slide 6 - Quizvraag

Wat betekent:

overwegen
A
het verkeerde gewicht aflezen
B
te zwaar zijn
C
nadenken of je iets wil doen of niet

Slide 7 - Quizvraag

Wat betekent:

afgelegen
A
te lang in je bed blijven liggen
B
aan de andere kant van de wereld
C
dichtbij
D
ver weg van de bewoonde wereld

Slide 8 - Quizvraag

Wat betekent:

huidig
A
globaal
B
van nu
C
met huid
D
zonder huid

Slide 9 - Quizvraag

Wat betekent:

immens
A
gigantisch klein
B
tussen mensen
C
onder mensen
D
gigantisch groot

Slide 10 - Quizvraag

Wat betekent:

vol aan de bak gaan
A
heel hard aan het werk gaan
B
de gevangenis ingaan
C
heel hard je best doen
D
langzaam doen

Slide 11 - Quizvraag

Wat betekent:

vaardigheid
A
heel hard aan het werk gaan
B
hoe goed of hoe snel je iets kunt
C
heel hard je best doen
D
langzaam doen

Slide 12 - Quizvraag

Wat betekent:

een synoniem
A
een ander woord met dezelfde betekenis
B
een ander woord met een andere betekenis

Slide 13 - Quizvraag

Huis en woning zijn voorbeelden van
een synoniem.
A
waar
B
niet waar

Slide 14 - Quizvraag

Een ander woord voor recent =
A
pas gebeurd
B
heel lang geleden gebeurd

Slide 15 - Quizvraag

De betekenis van ondernemen =
A
niets doen
B
iets gaan doen

Slide 16 - Quizvraag

De betekenis van stelselmatig =
A
telkens weer of opzettelijk
B
nooit

Slide 17 - Quizvraag

De betekenis van letterlijk =
A
volgens de precieze betekenis
B
niet volgens de precieze betekenis

Slide 18 - Quizvraag

De betekenis van eenduidig =
A
duidelijk
B
onduidelijk

Slide 19 - Quizvraag

Als je ergens het hoofd tegen biedt, dan
A
bied je géén weerstand
B
bied je wél weerstand

Slide 20 - Quizvraag

Verhaspeling
Soms halen mensen twee woorden of uitdrukkingen door elkaar. Zo’n fout noem je een verhaspeling.

Voorbeeld
fout: Die schoenen kosten duur.
goed: Die schoenen kosten veel.
of: Die schoenen zijn duur.

Slide 21 - Tekstslide

Verhaspeling
Voorbeeld

 
fout: Ik besef me dat ik te laat ben.
goed: Ik besef dat ik te laat ben.
of: Ik realiseer me dat ik te laat ben.

Slide 22 - Tekstslide

In de volgende zin staat een verhaspeling. Verbeter de zin:
Oef, deze doos weegt zwaar.

Oef, deze doos weegt erg zwaar.

Slide 23 - Open vraag

Verbeter de zin:
Wil je even nachecken of de deur op slot is?

Wil je even nachecken of de deur op slot is?

Slide 24 - Open vraag

Verbeter de zin:
Ik vind dat jij je eigen boontjes moet regelen.

Ik vind dat jij je eigen boontjes moet regelen.

Slide 25 - Open vraag

Slide 26 - Tekstslide

Verbeter de zin.
De verdachte ontkent dat hij niets met de zaak te maken heeft.

Slide 27 - Open vraag

Verbeter de zin.
Het is verboden om hier geen fietsen te plaatsen.

Slide 28 - Open vraag

Verbeter de zin.
Mijn oma wil voorkomen dat ze geen griep krijgt.

Slide 29 - Open vraag

Verbeter de zin.
Mijn ouders verbieden me dat ik niet naar de stad ga.



Slide 30 - Open vraag

Wat is een dubbele ontkenning?
A
twee woorden die tegenovergesteld zijn.
B
twee woorden die allebei een ontkenning aangeven.
C
twee woorden die door elkaar worden gehaald.
D
twee woorden die hetzelfde betekenen.

Slide 31 - Quizvraag

Huiswerk volgende week vrijdag


Maak van Blok 5 de digitale opdracht 5.12. en 5.13

Slide 32 - Tekstslide

De autoriteiten hebben een rookverbod in cafés ingesteld. Autoriteiten =

Slide 33 - Open vraag

Ik sta wel achter dat rookverbod, want roken is ongezond.
Ergens achter staan=

Slide 34 - Open vraag

De medezeggenschapsraad behartigt de belangen van de leerlingen.
Behartigen=

Slide 35 - Open vraag

Ik bepleit dat er grotere fietsenhokken komen, want de huidige hokken zijn echt veel te klein.
Bepleiten=

Slide 36 - Open vraag

Feilloos
A
Zonder fouten
B
Met fouten

Slide 37 - Quizvraag

Onherroepelijk
A
Veranderlijk
B
Niet meer te veranderen
C
Er valt over te praten
D
Onveranderlijk

Slide 38 - Quizvraag

stelselmatig
A
Telkens weer en per ongeluk
B
Telkens weer en opzettelijk
C
A en B zijn allebei juist
D
A en B zijn allebei onjuist

Slide 39 - Quizvraag

Geschikt
A
Toepasselijk
B
Erbij passend
C
A en B zijn juist
D
A en B zijn onjuist

Slide 40 - Quizvraag

Wijdverbreid
A
verspreid over een groot gebied
B
Verspreid over veel mensen
C
A en B zijn juist
D
A en B zijn onjuist

Slide 41 - Quizvraag

Stijlfouten: Verkeerde woorden
Eén  deelnemer steekt met kop en schotel boven
de rest uit. → met kop en schouders

Slide 42 - Tekstslide

1.Die tuinman krijgt zijn nieuwe klanten vooral door mond-op-mondreclame.

Slide 43 - Open vraag

2.Mijn nicht woont een half jaar in Frankrijk en spreekt nu al vloeibaar Frans.

Slide 44 - Open vraag

3.Het was een saaie bedoeling op het feestje van mijn oma.

Slide 45 - Open vraag

Binnen twintig minuten bezorgde de pizzacoureur onze bestelling.

Slide 46 - Open vraag

Verkeerde uitdrukkingen

Wat moet het zijn?


De appel valt niet ver van de boom

Slide 47 - Tekstslide

Daar kraait geen hond meer naar.

Slide 48 - Open vraag

2.Ik zie door het bos de bomen niet meer.

Slide 49 - Open vraag

3.Het gaat het ene oog in en het andere weer uit.

Slide 50 - Open vraag

4.Anneloes kijkt alsof ze vuur ziet branden.

Slide 51 - Open vraag

5.De aap steekt uit de mouw.

Slide 52 - Open vraag

Kies één van de uitdrukkingen en maak hier een tekening van. Je kunt hiermee een bonuspunt verdienen voor de toets.

1. Daar komt de aap uit de mouw

2. De appel valt niet ver van de boom

3 De kat op het spek binden

4 Je slaat de spijker op zijn kop

5 Hoge bomen vangen veel wind

Slide 53 - Tekstslide

Boek lezen :-) 

Slide 54 - Tekstslide