Op Niveau 3K Over Taal blok 5-6 - 14 feb

Lesdoelen


  • Je oefent de betekenis van examenwoorden en woorden uit teksten.
  • Je weet wat stijlfouten zijn: dubbele ontkenning en verhaspelingen.
1 / 53
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

In deze les zitten 53 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Lesdoelen


  • Je oefent de betekenis van examenwoorden en woorden uit teksten.
  • Je weet wat stijlfouten zijn: dubbele ontkenning en verhaspelingen.

Slide 1 - Tekstslide

Wat betekent:

deskundige
A
reactie
B
duidelijk worden
C
iemand die veel van iets weet
D
mening

Slide 2 - Quizvraag

Wat betekent:

letterlijk
A
mening
B
precies zoals het gezegd of geschreven is
C
reactie
D
duidelijk worden

Slide 3 - Quizvraag

Wat betekent:

opvatting
A
mening
B
reactie
C
duidelijk worden
D
iemand die veel van iets weet

Slide 4 - Quizvraag

Wat betekent:

echter
A
maar
B
want
C
ook
D
omdat

Slide 5 - Quizvraag

Wat betekent:

volgens
A
nadat
B
zorgen dat iets niet gebeurt
C
laten zien
D
zoals iemand het zegt

Slide 6 - Quizvraag

Wat betekent:

overwegen
A
het verkeerde gewicht aflezen
B
te zwaar zijn
C
nadenken of je iets wil doen of niet

Slide 7 - Quizvraag

Wat betekent:

afgelegen
A
te lang in je bed blijven liggen
B
aan de andere kant van de wereld
C
dichtbij
D
ver weg van de bewoonde wereld

Slide 8 - Quizvraag

Wat betekent:

huidig
A
globaal
B
van nu
C
met huid
D
zonder huid

Slide 9 - Quizvraag

Wat betekent:

immens
A
gigantisch klein
B
tussen mensen
C
onder mensen
D
gigantisch groot

Slide 10 - Quizvraag

Wat betekent:

vol aan de bak gaan
A
heel hard aan het werk gaan
B
de gevangenis ingaan
C
heel hard je best doen
D
langzaam doen

Slide 11 - Quizvraag

Wat betekent:

vaardigheid
A
heel hard aan het werk gaan
B
hoe goed of hoe snel je iets kunt
C
heel hard je best doen
D
langzaam doen

Slide 12 - Quizvraag

Wat betekent:

een synoniem
A
een ander woord met dezelfde betekenis
B
een ander woord met een andere betekenis

Slide 13 - Quizvraag

Huis en woning zijn voorbeelden van
een synoniem.
A
waar
B
niet waar

Slide 14 - Quizvraag

Een ander woord voor recent =
A
pas gebeurd
B
heel lang geleden gebeurd

Slide 15 - Quizvraag

De betekenis van ondernemen =
A
niets doen
B
iets gaan doen

Slide 16 - Quizvraag

De betekenis van stelselmatig =
A
telkens weer of opzettelijk
B
nooit

Slide 17 - Quizvraag

De betekenis van letterlijk =
A
volgens de precieze betekenis
B
niet volgens de precieze betekenis

Slide 18 - Quizvraag

De betekenis van eenduidig =
A
duidelijk
B
onduidelijk

Slide 19 - Quizvraag

Als je ergens het hoofd tegen biedt, dan
A
bied je géén weerstand
B
bied je wél weerstand

Slide 20 - Quizvraag

Verhaspeling
Soms halen mensen twee woorden of uitdrukkingen door elkaar. Zo’n fout noem je een verhaspeling.

Voorbeeld
fout: Die schoenen kosten duur.
goed: Die schoenen kosten veel.
of: Die schoenen zijn duur.

Slide 21 - Tekstslide

Verhaspeling
Voorbeeld

 
fout: Ik besef me dat ik te laat ben.
goed: Ik besef dat ik te laat ben.
of: Ik realiseer me dat ik te laat ben.

Slide 22 - Tekstslide

In de volgende zin staat een verhaspeling. Verbeter de zin:
Oef, deze doos weegt zwaar.

Oef, deze doos weegt erg zwaar.

Slide 23 - Open vraag

Verbeter de zin:
Wil je even nachecken of de deur op slot is?

Slide 24 - Open vraag

Verbeter de zin:
Ik vind dat jij je eigen boontjes moet regelen.

Slide 25 - Open vraag

Slide 26 - Tekstslide

Verbeter de zin.
De verdachte ontkent dat hij niets met de zaak te maken heeft.

Slide 27 - Open vraag

Verbeter de zin.
Het is verboden om hier geen fietsen te plaatsen.

Slide 28 - Open vraag

Verbeter de zin.
Mijn oma wil voorkomen dat ze geen griep krijgt.

Slide 29 - Open vraag

Verbeter de zin.
Mijn ouders verbieden me dat ik niet naar de stad ga.



Slide 30 - Open vraag

Wat is een dubbele ontkenning?
A
twee woorden die tegenovergesteld zijn.
B
twee woorden die allebei een ontkenning aangeven.
C
twee woorden die door elkaar worden gehaald.
D
twee woorden die hetzelfde betekenen.

Slide 31 - Quizvraag

De autoriteiten hebben een rookverbod in cafés ingesteld.
Autoriteiten =

Slide 32 - Open vraag

Ik sta wel achter dat rookverbod, want roken is ongezond.
Ergens achter staan=

Slide 33 - Open vraag

De medezeggenschapsraad behartigt de belangen van de leerlingen.
Behartigen=

Slide 34 - Open vraag

Ik bepleit dat er grotere fietsenhokken komen, want de huidige hokken zijn echt veel te klein.
Bepleiten=

Slide 35 - Open vraag

Feilloos
A
Zonder fouten
B
Met fouten

Slide 36 - Quizvraag

Onherroepelijk
A
Veranderlijk
B
Niet meer te veranderen
C
Er valt over te praten
D
Onveranderlijk

Slide 37 - Quizvraag

stelselmatig
A
Telkens weer en per ongeluk
B
Telkens weer en opzettelijk
C
A en B zijn allebei juist
D
A en B zijn allebei onjuist

Slide 38 - Quizvraag

Geschikt
A
Toepasselijk
B
Erbij passend
C
A en B zijn juist
D
A en B zijn onjuist

Slide 39 - Quizvraag

Wijdverbreid
A
verspreid over een groot gebied
B
Verspreid over veel mensen
C
A en B zijn juist
D
A en B zijn onjuist

Slide 40 - Quizvraag

Stijlfouten: Verkeerde woorden
Eén  deelnemer steekt met kop en schotel boven
de rest uit. → met kop en schouders

Slide 41 - Tekstslide

Die tuinman krijgt zijn nieuwe klanten vooral door mond-op-mondreclame.

Slide 42 - Open vraag

Mijn nicht woont een half jaar in Frankrijk en spreekt nu al vloeibaar Frans.

Slide 43 - Open vraag

Het was een saaie bedoeling op het feestje van mijn oma.

Slide 44 - Open vraag

Binnen twintig minuten bezorgde de pizzacoureur onze bestelling.

Slide 45 - Open vraag

Verkeerde uitdrukkingen

Wat moet het zijn?


De appel valt niet ver van de boom

Slide 46 - Tekstslide

Daar kraait geen hond meer naar.

Slide 47 - Open vraag

Ik zie door het bos de bomen niet meer.

Slide 48 - Open vraag

Het gaat het ene oog in en het andere weer uit.

Slide 49 - Open vraag

Anneloes kijkt alsof ze vuur ziet branden.

Slide 50 - Open vraag

De aap steekt uit de mouw.

Slide 51 - Open vraag

Kies één van de uitdrukkingen en zoek de betekenis op!

1. Daar komt de aap uit de mouw

2. De appel valt niet ver van de boom

3 De kat op het spek binden

4 Je slaat de spijker op zijn kop

5 Hoge bomen vangen veel wind

Slide 52 - Tekstslide

Boek lezen :-) 

Slide 53 - Tekstslide