Verwijswoorden

Welkom HV1a
Nederlands
1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Welkom HV1a
Nederlands

Slide 1 - Tekstslide

Lesprogramma
  1. Terugblik
  2. Bespreken opdrachten Super Mario
  3. Zelf werken

Slide 2 - Tekstslide


Video
-
Begrijpend lezen

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Video

Terugblik
  1. Fictie/non-fictie en realistisch/onrealistisch
  2. Genres
  3.  Je mening geven.
  4. Werkwoordspelling
  5. Leesstrategieën en tekstdoelen

Slide 5 - Tekstslide

Leerdoelen
Aan het eind van deze les...

  • weet je wat verwijswoorden zijn.

  • kun je uitleggen en herkennen met welke verwijswoorden je naar de-woorden en het-woorden verwijst.

  • kun je in een tekst/zin aangeven of een verwijswoord goed of niet goed gebruikt wordt. 

  • kun je bij het schrijven van een tekst verwijswoorden op een goede manier gebruiken. 

Slide 6 - Tekstslide

Structuur
  • Titel
  • Ondertitel
  • Tussenkoppen
  • Alinea's (deelonderwerpen)
  • Inleiding - middenstuk - slot
  • Witregels
  • Bronvermelding
  • Citaten

Slide 7 - Tekstslide

Leesstrategieën
  1. oriënterend lezen (verkennend)
  2. globaal lezen (verkennend)
  3. intensief lezen (grondig)
  4. zoekend lezen
  5. Kritisch lezen
  6. Studerend lezen

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Structuur
  • Titel
  • Ondertitel
  • Tussenkoppen
  • Alinea's (deelonderwerpen)
  • Witregels
  • Bronvermelding
  • Citaten

Slide 10 - Tekstslide

Verwijswoorden
Dit zijn woorden als: hem, haar, die, dit, deze, waar, daar, ervan, erop, daarin, zo’n etc. Je gebruikt ze om te verwijzen naar een persoon, zaak of gebeurtenis die je eerder hebt beschreven of die later in de tekst komt.

Gebruik alleen verwijswoorden als duidelijk is waarnaar je verwijst. Verwijs niet naar iets dat meer dan een zin terug genoemd wordt.

Slide 11 - Tekstslide

DEZE, DIE, DIT, DAT
Dit zijn verwijswoorden.

  • dezE en diE gebruik je bij dE-woorden.

  • diT en daT gebruik je bij heT-woorden.



Slide 12 - Tekstslide

de-woorden
Een zelfstandig naamwoord waar het lidwoord de bij staat, 
is een mannelijk of vrouwelijk woord 
of een woord in het meervoud. 

Daar kun je naar verwijzen met de 
aanwijzende voornaamwoorden deze en die.

dE eindigt op een E - dezE en diE eindigen ook op een E

Slide 13 - Tekstslide

het-woorden
Een zelfstandig naamwoord waar het lidwoord het bij staat, 
is een onzijdig woord. 

Daar kun je naar verwijzen met de 
aanwijzende voornaamwoorden dit en dat.

heT eindigt op een T - dien daT eindigen ook op een T

Slide 14 - Tekstslide

Verwijswoorden - voorbeeld

de-woorden en het-woorden


  • de-woorden: verwijs met deze of die


  • het-woorden: verwijs met dit of dat

Deze deur is op slot, maar die daar is wel open.
(de deur)
Dat paard is wild, maar dit hier is rustig.
(het paard)

Slide 15 - Tekstslide


Video
-
Verwijswoorden

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Video

Waar wordt het goede verwijswoord gebruikt?

de conclusie
A
deze conclusie
B
dit conclusie

Slide 18 - Quizvraag

Waar wordt het goede verwijswoord gebruikt?

het experiment
A
deze experiment
B
dit experiment

Slide 19 - Quizvraag

Waar wordt het goede verwijswoord gebruikt?

de aanvoerder
A
deze aanvoerder
B
dit aanvoerder

Slide 20 - Quizvraag

Waar wordt het goede verwijswoord gebruikt?

het publiek
A
deze publiek
B
dit publiek

Slide 21 - Quizvraag

Waar wordt het goede verwijswoord gebruikt?

de relatie
A
deze relatie
B
dit relatie

Slide 22 - Quizvraag

Waar wordt het goede verwijswoord gebruikt?

het tekort
A
deze tekort
B
dit tekort

Slide 23 - Quizvraag

Waar wordt het goede verwijswoord gebruikt?

de tentoonstelling
A
deze tentoonstelling
B
dit tentoonstelling

Slide 24 - Quizvraag

Waar wordt het goede verwijswoord gebruikt?

het voorwerp
A
deze voorwerp
B
dit voorwerp

Slide 25 - Quizvraag

Waar wordt het goede verwijswoord gebruikt?

de planeet
A
dat planeet
B
die planeet

Slide 26 - Quizvraag

Waar wordt het goede verwijswoord gebruikt?

de vriendschap
A
dat vriendschap
B
die vriendschap

Slide 27 - Quizvraag

Aan de slag
4.2 Deel 2: 
4.3 Deel 1: 'Vegetarische kaas' maken.

Slide 28 - Tekstslide

Leerdoelen
Aan het eind van deze les...

  • weet je wat verwijswoorden zijn.

  • kun je uitleggen en herkennen met welke verwijswoorden je naar de-woorden en het-woorden verwijst.

  • kun je in een tekst/zin aangeven of een verwijswoord goed of niet goed gebruikt wordt. 

  • kun je bij het schrijven van een tekst verwijswoorden op een goede manier gebruiken. 

Slide 29 - Tekstslide

Schrijf 3 dingen op die je deze les hebt geleerd

Slide 30 - Open vraag

Stel 1 vraag over iets dat je deze les nog niet zo goed hebt begrepen

Slide 31 - Open vraag